RECHTBANK ROTTERDAM
Zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige kamer voor strafzaken
Uitspraak d.d.: 22 mei 2006
tegenspraak
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
wonende te [postcode, plaats en adres],
verblijvende te [postcode, plaats en adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 oktober 2005 en 18 mei 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Rotterdam en/of Sittard-Geleen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of
-zaak 3.4 Amsterdam;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[medeverdachte A] en [medeverdachte B] en [persoon B] en een of meer anderen, in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Rotterdam en/of Sittard-Geleen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, althans één hunner alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden hebben/heeft gehad en/of voorhanden hebben/heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of
-zaak 3.4 Amsterdam
bij en/of tot het plegen van welk(e) bovengenoemde misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Rotterdam en/of Sittard-Geleen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op laatst vermelde tijd en plaats (telkens)
opzettelijk daartoe
-aan genoemde [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of die [persoon B] en/of die andere(n) een loods, althans ruimte, voor de opslag en/of opening van kabelhaspels en/of kraanarmen en/of pontons (waarin sigaretten waren verborgen) ter beschikking te stellen dan wel die loods, althans die ruimte, voor die opslag en/of opening voor laatstgenoemde personen te huren en/of
-een chauffeur en/of een of meer vrachtauto's aan genoemde [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of die [persoon B] en/of die andere(n) ter beschikking te stellen voor het vervoer een of meer kabelhaspels en/of kraanarmen en/of pontons [in welk(e) voorwerp(en) sigaretten waren verborgen] en/of voor het vervoer van die sigaretten nadat die uit die vorwerpen waren gehaald, dan wel die chauffeur opdracht te geven die werkzaamheden uit te voeren en/of
-slijp- en/of lasapparatuur aan genoemde [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of die [persoon B] en/of die andere(n) ter beschikking te stellen ten behoeve van het openen en/of (weer) dichtlassen van de voorwerpen waarin die sigaretten waren verborgen en/of verborgen waren geweest;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een hoeveelheid of hoeveelheden geld heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt (-o.a.- ten behoeve van het huren van een of meer hotelkamers en/of loodsen en/of terreinen en/of vrachtauto's en/of de aanschaf van gereedschap en/of andere goederen), terwijl hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat genoemd geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of [persoon B] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse bedrijven en personen] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen overdragen van wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de Wet wapens en munitie en/of
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken en/of
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf en/of
-het plegen van heling dan wel schuldheling.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en Sittard-Geleen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten zeer grote aantallen sigaretten, genoemd in na te melden zakendossiers, voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en
-zaak 3.4 Amsterdam;
2.
hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland en elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens een hoeveelheid geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt (-o.a.- ten behoeve van het huren van een of meer hotelkamers en loodsen en terreinen en vrachtauto's en de aanschaf van gereedschap en andere goederen), terwijl hij, verdachte, en verdachtes mededaders telkens wisten, dat genoemd geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse bedrijven en personen] en/of anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die telkens niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken en
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Schending geheimhoudingsplicht door advocaat
De raadsman heeft betoogd dat het Walvisonderzoek is gestart naar aanleiding van uit misdrijf verkregen informatie en de verdediging niet in staat is gesteld de betrokken daaromtrent te horen weshalve uitsluiting van het bewijs dient te volgen.
Aan hetgeen de rechtbank hierover ter terechtzitting van 12 oktober 2005 heeft overwogen voegt de rechtbank toe, dat de geheimhoudingsplicht van de advocaat strekt ter bescherming van de belangen van zijn cliënt en niet van derden, zodat verdachte zich niet met vrucht op die (beweerdelijke) schending kan beroepen.
Bewijsoverweging
- De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van schending van het EVRM nu de verdediging de verklaring van de getuige [persoon H] in geen enkel stadium heeft kunnen toetsen en er voorts onvoldoende ander bewijs is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de door getuige [persoon H] afgelegde verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere verklaringen zodat er geen onverenigbaarheid met artikel 6 van het EVRM is.
- De raadsman heeft verder betoogd dat de vervolging van verdachte had dienen te geschieden op grond van diens hoedanigheid van feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon BCA.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de aan verdachte verweten gedragingen niet pasten in de normale gedragingen van BCA. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte als feitelijk leidinggevende van BCA in dit kader heeft gehandeld.
- De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit ter zake het onder 2 ten laste gelegde, daartoe stellende dat er opzetheling subsidiair schuldheling is ten laste gelegd en niet witwassen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, dat het betoog van de raadsman kennelijk berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging en de artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
- De raadsman heeft tenslotte betoogd dat verdachte geen sigaretten voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte (in zijn hoedanigheid van transporteur) met anderen feitelijke beschikkingsmacht had over de ladingen sigaretten die in zijn opdracht door zijn chauffeurs zijn vervoerd met hem, verdachte, vrijelijk ter beschikking staand materieel, en die zich onder andere in de door verdachte gehouden loods bevonden.
- Ten aanzien van de criminele organisatie overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteunde, gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk.
Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit een tweetal leiders, facilitaire dienstverleners, transporteurs en chauffeurs. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van het bestaan van gemeenschappelijke regels en bestond er een gemeenschappelijke doelstelling, waardoor op de individuele leden druk kon worden uitgeoefend zich aan de regels te houden. Gezien de lange periode waarin het samenwerkingsverband in wisselende samenstellingen doch steeds met dezelfde harde kern heeft gehandeld, kan worden gesproken van een duurzame organisatie.
Het namens verdachte op dit punt gevoerde verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
- Feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd;
- Feit 2:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- Feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 100.000,- subsidiair 1 jaar hechtenis.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen.
Een sigarettensmokkel met de omvang waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Ook is het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag.
Verdachte heeft in de criminele organisatie als transporteur een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de smokkel mede mogelijk gemaakt. Daarnaast was verdachte actief betrokken bij het witwassen van uit die criminele activiteit verkregen vermogen en het huren en/of ter beschikking stellen van een loods.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan en de overige hierboven omschreven werkzaamheden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte geen
documentatie heeft.
Een strafoplegging als na te melden acht de rechtbank derhalve passend en geboden, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat niet alle (onderdelen van) feiten bewezen zijn geacht.
De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke vrijheidstraf en een geldboete
Naast een onvoorwaardelijke vrijheidstraf acht de rechtbank een geldboete van na te noemen omvang op zijn plaats. De rechtbank neemt daarbij in overweging de omvang en de duur van de smokkel, alsmede de ter zitting door de officier van justitie overgelegde brief van de FIOD waarbij is aangegeven dat geen strafrechtelijke sancties (boeten) zullen worden opgelegd. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur geïndiceerd teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57, 91, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 97 van de Wet op de accijns.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en Elders, rechters,
in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 22 mei 2006.