ECLI:NL:RBROT:2006:AX7095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/660267-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Klaveren
  • M. van den Heuvel
  • A. Zwaneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen tijdens schermutseling in Rotterdam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2006, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een schermutseling met het slachtoffer, opzettelijk een vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht en heeft geschoten. Ondanks de uiteenlopende verklaringen van de verdachte en getuigen, concludeerde de rechtbank dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte de eerste klap had uitgedeeld en er geen bewijs was voor de door hem gestelde ernstige mishandelingen door het slachtoffer en anderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van noodweer verkeerde en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, maar dat het een wonder was dat het slachtoffer niet was overleden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van het strafbare feit schade had geleden. De rechtbank bepaalde dat de verdachte €2.600,- moest betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer: 10/660267-05
Datum uitspraak: 2 juni 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 [geboorteplaats](Eritrea),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid West, Huis van Bewaring De Torentijd te Middelburg,
raadsman mr. O.E. de Jong, advocaat te Nieuwegein.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 en A2, als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Jong heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde, in de zin van poging tot doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Het ten laste gelegde, in de zin van poging tot moord, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 18 december 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en
- (vervolgens) heeft geschoten in de borst van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Vast staat dat verdachte heeft geschoten en dat aangever daardoor in de borst is getroffen. Over de gebeurtenissen die daaraan voorafgingen lopen de verklaringen van verdachte, aangever en getuigen - op onderdelen - uiteen. Wat daarvan ook zij, ook al zou de lezing van de feiten gevolgd worden, zoals verdachte die in zijn derde verklaring tegenover de politie op 15 februari 2006 heeft gegeven, dan nog moet worden vastgesteld dat na de schermutseling tussen verdachte en aangever in de Sun Club, verdachte het vuurwapen heeft gericht op aangever en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Ook in die weergave van de wijze waarop het schieten heeft plaatsgevonden, is sprake van het opzettelijk schieten op aangever.
Nu mede op grond van genoemde verklaring van verdachte verder kan worden vastgesteld dat hij en aangever op het moment van het richten van het vuurwapen op aangever, zich op korte afstand van elkaar bevonden, leiden vorengenoemde feiten en omstandigheden tot de conclusie dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van aangever. De mededeling van verdachte in diezelfde meergenoemde verklaring dat hij “[slachtoffer] (aangever) niet wilde doodmaken”, kan aan het handelen van verdachte zoals boven weergegeven, het opzettelijk karakter niet ontnemen. Niet geloofwaardig zijn ten slotte de ter terechtzitting door en namens verdachte gegeven verklaringen dat hij niet gericht heeft geschoten, dan wel dat hij in de lucht heeft geschoten.
STRAFBAARHEID FEIT EN STRAFBAARHEID VERDACHTE
Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag.
Namens verdachte is door zijn raadsman een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan. Ter onderbouwing van dat standpunt wordt gesteld dat verdachte na zijn schermutseling met aangever door deze en andere personen zodanig ernstig werd mishandeld dat hij zelfs voor zijn leven vreesde. Tegen die ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich toen verweerd.
De rechtbank constateert allereerst dat het - ook in verdachtes lezing van de gebeurtenissen - verdachte is geweest die in de schermutseling tussen hem en aangever, de eerste klap heeft uitgedeeld en voorts dat er geen enkele steun in de verklaringen van de andere aanwezigen te vinden is voor de (ernstige) mishandelingen waarvan verdachte zegt het slachtoffer geweest te zijn. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat, al zou er van die mishandelingen sprake zijn geweest, verdachte nadat hij - volgens zijn zeggen - het vuurwapen had kunnen pakken, onder dreiging met dat wapen zijn belagers van zich af had kunnen houden en had kunnen ontkomen. Ook onder die - vermeende - omstandigheden was er voor verdachte geen noodzaak te handelen als hij heeft gedaan.
Het verweer van verdachte dat hij zich wel moest verdedigen tegen een hem aangedane aanranding wordt derhalve verworpen.
De vaststelling dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding leidt er ook toe dat het beroep dat nog gedaan is op een situatie van noodweerexces, eveneens wordt verworpen.
Het feit is strafbaar en de verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een aantal incidenten tussen verdachte en een vriend van aangever elders in Rotterdam en in en bij de Sun Club te Rotterdam, waarbij aangever ook aanwezig was, zijn aangever en verdachte elkaar weer tegengekomen in de Sun Club. Tussen aangever en verdachte is een schermutseling ontstaan, die er in heeft geresulteerd dat verdachte op de grond terecht is gekomen. Weer overeind gekomen heeft verdachte het vuurwapen dat hij toen in zijn hand had, gericht op aangever en vervolgens een schot gelost. De kogel heeft aangever in de borst getroffen en heeft diens lichaam weer aan de achterzijde verlaten.
Dat aangever toen niet dood is geschoten mag een wonder heten.
Met uitzondering van één getuige en verdachte zelf, verklaren alle personen die als getuige van het schietincident zijn gehoord, dat verdachte het vuurwapen vóór de schermutseling met aangever al in zijn bezit had. Verdachte ontkent dat heftig en zegt dat het vuurwapen van aangever was en dat hij dat wapen toen hij op de grond was beland, heeft kunnen pakken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij mag van geluk spreken dat aangever door zijn toedoen niet is komen te overlijden.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op verdachtes naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 februari 2006, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld ter zake van gekwalificeerde diefstal en een bedreiging.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te [adres], ter terechtzitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.C. van Seventer, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 400,- en immateriële schade tot een bedrag van € 4.150,-, bij wijze van voorschot.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ter zake van materiële schade tot een bedrag van €100,- en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de immateriële schade betreft.
De raadsman heeft tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering geconcludeerd.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 100,- genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering tot dat bedrag, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard, nu deze voor het niet toegewezen gedeelte niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde straf-bare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, gelet op algemene ervaringsregels, worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering, bij wijze van voorschot, tot dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte.
Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze voor het niet toegewezen gedeelte niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, in de zin van poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.600,- (zegge tweeduizendzeshonderd euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres];
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.600,- (zegge: tweeduizendzeshonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 52 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat het bij de schadevergoedingsmaatregel genoemde bedrag in gedeelten van € 100,- (zegge: honderd euro) mag worden voldaan; de termijn voor de betaling van het tweede en volgende gedeelte wordt gesteld op 25 maanden;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Klaveren, voorzitter,
en mrs. Van den Heuvel en Zwaneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van Koolmees, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2006.