ECLI:NL:RBROT:2006:AX7106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/660177-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Scheffers
  • mrs. Janssen
  • mrs. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord op ex-partner met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de 26-jarige V.H., die werd beschuldigd van de moord op zijn 34-jarige ex-partner op 4 juli 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat V.H. opzettelijk en met voorbedachten rade zijn ex-partner heeft doodgeschoten terwijl hun twee jonge kinderen in de woning aanwezig waren. De feiten tonen aan dat V.H. de avond van de moord zijn ex-partner bezocht, waarbij hij haar in koelen bloede met een vuurwapen door het hoofd schoot terwijl zij op de bank zat. Na de daad heeft hij het lichaam bedekt met beddengoed en is hij met de kinderen de woning verlaten. De rechtbank heeft de ernst van het misdrijf benadrukt, vooral gezien de aanwezigheid van de kinderen en het onherstelbare verdriet dat hij hen en andere nabestaanden heeft aangedaan. De rechtbank heeft V.H. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, waarbij de omstandigheden van de zaak, de impact op de kinderen en de maatschappelijke verontrusting door het gewelddadige karakter van de daad zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de psychologische rapporten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: 10/660177-05
Datum uitspraak: 6 juni 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring “De Schie” te Rotterdam,
raadslieden mrs. Blonk en Jansen, advocaten te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk Visser heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek
van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 4 juli 2005 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk en met voorbedachten rade
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
die [naam slachtoffer] met een vuurwapen een
kogel door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer]
is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
De overtuiging dat verdachte het hem verweten feit heeft gepleegd is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen en is toelichtend samengevat onder meer gestoeld op de volgende – niet elk afzonderlijk voldoende draagkracht geachte maar in onderling verband gelezen – punten.
[Naam slachtoffer] wordt op 6 juli 2005 in haar woning aan de [straatnaam] te Capelle aan den IJssel levenloos aangetroffen. De schouw wijst uit dat [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) tussen maandag 4 juli 2005 te 17:30 uur en dinsdag 5 juli 2005 te 05:30 uur is overleden, nadat zij met loodhoudende munitie door het hoofd is geschoten. Het slachtoffer werd zittend op de bank met een tijdschrift op haar schoot gevonden. Haar lichaam was door middel van beddengoed aan het zicht onttrokken. Bij technisch onderzoek in de woning zijn geen inbraaksporen, sleepsporen of sporen van een worsteling aangetroffen. Uit het sectierapport en schotrestenonderzoek blijkt dat het schotkanaal vrijwel horizontaal van rechts naar links en iets naar voren lopend verliep en dat sprake was van een opgezet schot.
Gelet op het bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat het slachtoffer onverwacht en plotseling moet zijn doodgeschoten door iemand waarmee ze zodanig goed bekend was dat ze rustig zittend op de bank een tijdschrift kon lezen. Gelet op de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen en het schotkanaal moet de schutter zich daarbij bevonden hebben tussen (de stoel achter) de computertafel en de bank.
Verdachte is de ex-partner van het slachtoffer en vader van haar twee kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2]. Vast staat dat verdachte op 4 juli 2005 van omstreeks 18:30 uur tot ongeveer 20:15 uur in de woning van het slachtoffer is geweest. Na de woning te hebben verlaten is verdachte in de auto van het slachtoffer vertrokken en heeft verdachte deze auto de verdere avond gebruikt. De volgende dag, 5 juli 2005 te 10:00 uur, heeft verdachte de auto teruggebracht naar het huis van het slachtoffer. De sleutels van de auto heeft verdachte in de brievenbus van de woning van het slachtoffer gegooid. Op dezelfde plek waar verdachte de auto naar eigen zeggen heeft geparkeerd is deze op 6 juli 2005 te 14:15 uur door de politie, afgesloten en zonder sporen van braak aangetroffen, in beslag genomen en veiliggesteld. Op grond hiervan en bij gebreke van gebleken omstandigheden die anderszins uitwijzen wordt geconcludeerd dat de auto tussen 4 juli 2005 20:15 uur en het veiligstellen daarvan op 6 juli 2005 te 14:15 uur door geen ander is bestuurd dan door verdachte.
In deze auto zijn op de handrem, het stuur (2x) en de stoelvergrendeling onder de zitting van de bestuurdersstoel schotrestdeeltjes aangetroffen welke uniek zijn voor een loodhoudend schietproces. Uit de plaatsen in de auto waar de schotrestdeeltjes zijn gevonden volgt dat deze daar zijn terechtgekomen door contaminatie van deze plaatsen met - (een) hand(en) van - een bestuurder van de auto. Uit deze vaststelling volgt dat deze bestuurder betrokken is geweest bij een schietproces met loodhoudende munitie.
Dat de schotrestdeeltjes van hand tot hand en mogelijk via het slachtoffer in de auto zijn terechtgekomen en daar alsdan al enige tijd hebben gezeten, zoals door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank niet waarschijnlijk. Uit de vakbijlage schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, in samenhang bezien met de door getuige-deskundige Biegstraten afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris en zijn verklaring ter terechtzitting, leidt de rechtbank af dat op plaatsen die intensief worden gebruikt, zoals een auto en dan met name het stuur en de handrem, schotrestdeeltjes snel verloren gaan.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het reeds hoogst aannemelijk dat verdachte, die de auto als laatste en gedurende enige duur heeft bestuurd, de schotrestdeeltjes heeft achtergelaten en aldus kort voor 6 juli 2005 betrokken is geweest bij een schietproces. Uit het hierna volgende zal blijken dat dit het schietproces is waarbij het slachtoffer is overleden.
Een eerste bewijsmiddel dat voorgaande conclusie onderschrijft is het gegeven dat verdachte de hiervoor geschetste gang van zaken met een leugen tracht te verhullen. Verdachte verklaart, naar het oordeel van de rechtbank, leugenachtig over het zwarte trainingspak dat hij tijdens zijn bezoek aan het slachtoffer in haar woning heeft gedragen.
Uit beveiligingsbeelden blijkt dat verdachte op 4 juli 2005 te 18:21 uur was gekleed in een zwart trainingspak, hetgeen verdachte ook heeft erkend. Uit beveiligingsbeelden van diezelfde avond van omstreeks 22.45 uur blijkt dat verdachte op dat moment was gekleed in een witte trui en een blauwe spijkerbroek.
Verdachte heeft gedurende het gehele onderzoek en ook op de terechtzitting verklaard dat hij zich die avond heeft verkleed in de slaapkamer van zijn vriendin, het trainingspak heeft uitgetrokken en heeft achtergelaten in die slaapkamer op de grond voor de computer. De vriendin van verdachte echter heeft in diverse politieverhoren, alsook bij de rechter-commissaris verklaard dat zij het bewuste trainingspak, noch op de plek die verdachte aangeeft, noch op een andere plaats heeft aangetroffen. Daarbij benadrukt zij dat het zeker enige tijd geleden is dat zij het trainingspak heeft gezien.
De verklaring van verdachtes vriendin vindt steun in andere bewijsmiddelen. In de eerste plaats heeft de zus van de vriendin van verdachte verklaard dat verdachte toen hij op 4 juli 2005 omstreeks 21:30/22:00 uur de woning van zijn vriendin binnenkwam reeds gekleed was in een blauwe broek en een witte trui.
Voorts is door de politie tijdens de vele doorzoekingen bij familie en vrienden van verdachte alsmede op zijn verblijfsadressen tevergeefs gezocht naar het trainingspak. Van deze naspeuringen is verdachte steeds op de hoogte gebracht en op het belang daarvan gewezen. Dat verdachte dit belang ook heeft ingezien blijkt uit een afgeluisterd gesprek in de penitentiaire inrichting waarin verdachte de eventuele voortduring van zijn gevangenhouding koppelt aan het boven water komen van het trainingspak. Verdachte zegt: ”Ze mogen me vasthouden tot 30 oktober en als ze me dan weer willen verlengen moeten ze echt, echt iets hebben. Echt bijvoorbeeld een pipa vinden of zo. Of die trainingspak vinden, bloed of zo”. Ook ontstaat wrijving tussen verdachte en zijn vriendin over de haaks op elkaar staande verklaringen omtrent het trainingspak en de vragen die de politie daarbij heeft, zo blijkt uit een afgeluisterd gesprek in de penitentiaire inrichting alsook uit een afgeluisterd telefoongesprek. Deze laatste omstandigheden kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte voorziet/voorvoelt dat het trainingspak voor hem belastend zal zijn.
Conclusie is dat verdachte met zijn verklaring over het trainingspak tracht te verhullen dat hij degene is die het trainingspak heeft weggemaakt dan wel heeft doen verdwijnen, teneinde onderzoek naar sporen op dat trainingspak te frustreren. Dat de vriendin van verdachte hem een alibi heeft willen verschaffen door het door verdachte achtergelaten trainingspak weg te gooien is een suggestie van de verdediging welke op geen enkele wijze kan worden afgeleid uit haar verklaring bij de politie, noch uit haar verklaring bij de rechter-commissaris. Evenmin komt uit het dossier een dergelijk handelen van de vriendin van verdachte naar voren.
Naast het vorenstaande bevatten de bewijsmiddelen een groot aantal aanwijzingen waaruit de (directe) betrokkenheid van verdachte bij de gewelddadige dood van het slachtoffer volgt.
Meerdere getuigen hebben verklaard van het slachtoffer te hebben gehoord dat er veel problemen waren tussen haar en haar ex-partner, zijnde verdachte. Het slachtoffer zou daarbij verteld hebben dat zij door verdachte werd mishandeld en dat hij haar regelmatig met de dood bedreigde. Op 28 oktober 2004 en 11 januari 2005 heeft het slachtoffer aangifte bij de politie gedaan van onder meer mishandeling en bedreiging gepleegd door verdachte.
Voorts zijn er twee getuigen, te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2], die verklaren dat ze in het (nabije) verleden hebben gezien dat verdachte in het bezit was van (een) vuurwapen(s). Ook het slachtoffer heeft aan meerdere personen verteld dat verdachte over een vuurwapen beschikte.
Verder vallen op de omstandigheden waaronder verdachte op bezoek kwam bij het slachtoffer en de wijze waarop hij later met zijn twee kinderen de woning heeft verlaten.
Uit de stukken blijkt dat verdachte op 4 juli 2005 om 18.00 uur telefonisch contact heeft opgenomen met het slachtoffer om te vragen of hij zijn twee kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] mocht bezoeken. Het slachtoffer stemde daarmee in. Nadat verdachte eerst nog snoepjes voor zijn kinderen had gekocht bij een tankstation, is hij rond 18.30 uur in de woning van het slachtoffer aangekomen.
Verdachte heeft over de gebeurtenissen in de woning verklaard dat hij op een gegeven moment zijn twee kinderen onder de douche had gezet. Tijdens het douchen van de kinderen zei het slachtoffer tegen hem, dat hij de kinderen mocht meenemen. Het slachtoffer vertelde hem dat ze een afspraak had met iemand in de flat. Ook kreeg verdachte van het slachtoffer haar pinpas en bijbehorende pincode alsmede haar autosleutels. Terwijl de kinderen nog onder de douche stonden heeft het slachtoffer – zonder de kinderen gedag te zeggen – de woning verlaten. Nadat hij de kinderen uit de douche had gehaald en had aangekleed is hij ongeveer een kwartier later met hen vertrokken, aldus verdachte.
Deze door verdachte geschetste gang van zaken roept bij de rechtbank op diverse punten vragen op, die verdachte noch in zijn verklaringen zoals die zich in het dossier bevinden noch ter terechtzitting zonder meer naar bevrediging heeft kunnen beantwoorden.
Zo blijkt uit het dossier dat het zeer ongebruikelijk was dat de twee kinderen ’s nachts onder de hoede van verdachte waren. Slechts eenmaal eerder hebben de kinderen gelogeerd bij hun vader (1e kerstdag 2004), waarbij de kinderen overigens reeds diezelfde nacht door verdachte zijn teruggebracht bij hun moeder. Onder die omstandigheden is het op zijn minst zeer bevreemdend dat het slachtoffer zich op geen enkele wijze verder heeft bemoeid met de op handen zijnde logeerpartij en zij zonder haar kinderen te informeren/voorbereiden en zonder van hen afscheid te nemen de woning zou hebben verlaten. Een en ander past ook niet in het beeld dat de rechtbank heeft gekregen van het slachtoffer. Diverse getuigen noemen haar een zeer betrokken moeder.
Daarnaast heeft het er alle schijn van dat verdachte en zijn kinderen de woning in haast hebben verlaten. De kinderen waren (deels) gekleed in nachtkleding en badjasjes. Met uitzondering van de medicijnen van [naam kind 2], had verdachte verder geen logeerspullen voor de kinderen meegenomen. Getuige [naam getuige 3], wonende op dezelfde galerij als het slachtoffer, heeft verdachte met versnelde pas met de kinderen langs zien lopen en hem tegen hen horen zeggen: “Vlug lopen”.
Voor wat betreft de verklaring van verdachte dat het slachtoffer een afspraak had met iemand in de flat merkt de rechtbank het volgende op. Geen van de door de politie gehoorde getuigen kan bevestigen dat het slachtoffer de avond van de 4e juli 2005 een afspraak had met iemand. Het slachtoffer zelf heeft die dag om 17.21 uur een MSN-contact gehad met een vriend van haar. Ook heeft zij om 17.55 uur nog getelefoneerd met haar moeder. Tegen geen van beiden heeft het slachtoffer gerept over een afspraak later die avond. Sterker nog, uit voormeld MSN-contact blijkt de intentie van het slachtoffer om later op de avond weer online te gaan. Voorts wekt het verwondering dat het slachtoffer – alhoewel verdachte onverwacht bij haar op bezoek kwam – een afspraak buiten haar woning zou hebben. Dit zou immers impliceren dat zij – niet wetende dat verdachte die avond langs zou komen – een andere oppas voor haar kinderen voor die avond zou moeten hebben geregeld. Zulks blijkt echter niet uit het dossier.
Verder is van belang dat niemand het slachtoffer die avond de woning heeft zien verlaten. Ook anderszins zijn er in het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op een vertrek van het slachtoffer uit haar woning die avond. Evenmin blijkt van telefonische of andere contacten van het slachtoffer die avond. Uit historische gegevens van haar telefoon blijkt dat het laatste telefonische contact was eerder genoemd telefoongesprek met verdachte om 18.00 uur.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat – in tegenstelling tot hetgeen verdachte verklaart – het onaannemelijk is dat het slachtoffer een afspraak had op maandagavond 4 juli 2005. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat het slachtoffer die avond haar woning heeft verlaten.
Uit het dossier blijkt dat er op 4 juli 2005 is ingelogd op de computer van het slachtoffer middels het zogenaamde gast-account. Dit gebeurde van 19.04 tot 19.13 uur en van 19.53 tot 19.54 uur. Onderzoek aan de computer van het slachtoffer heeft aangetoond dat er op nog slechts twee andere dagen in het jaar 2005 is ingelogd via dit gast-account, waarbij met name voetbalsites zijn bezocht. Verdachte heeft dit eerdere gebruik van de computer van het slachtoffer ook wel toegegeven. Aannemelijk is dus dat verdachte degene is geweest die op 4 juli 2005 heeft ingelogd middels het gast-account, aangezien hij op die tijdstippen in de woning aanwezig was, hij eerder op die manier gebruik heeft gemaakt van de computer van het slachtoffer en het niet voor de hand ligt aan te nemen dat het slachtoffer zelf zou inloggen via een gast-account.
Uit het eerste studioverhoor van [naam kind 1] van 7 juli 2005 blijkt tot slot dat de kinderen hun moeder na het douchen niet meer hebben gezien.
Al het vorengaande in samenhang beziend komt de rechtbank tot de overtuiging dat verdachte – terwijl zijn twee kinderen onder de douche stonden – het slachtoffer door haar hoofd heeft geschoten. Dit vond plaats op de bank waar het slachtoffer ogenschijnlijk rustig een tijdschrift zat te lezen, waarbij verdachte zich bevond tussen de (de stoel achter) de computertafel en de bank. Daarna heeft verdachte het lichaam van het slachtoffer voor zijn kinderen aan het zicht onttrokken middels onder meer een dekbedovertrek en een sprei.
De woonkamer waar zij zat, noch het lichaam van het slachtoffer vertoont enig spoor van een worsteling. Gelet op de plaats waarvandaan is geschoten is uitgesloten dat verdachte met een pistool reeds in de hand het slachtoffer heeft benaderd. Sterker nog, verdachte heeft, hoogstwaarschijnlijk met een smoes, achter de computer plaatsgenomen, zich op enig moment rustig omgedraaid en het slachtoffer met een opzetschot door het hoofd geschoten. Op grond van deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. Hij heeft daarbij voldoende en substantiële momenten gehad om na te denken over dat plan en daarbij de gelegenheid gehad zich de implicaties daarvan te realiseren. Aldus is sprake van de voor de bewezenverklaring van moord noodzakelijke voorbedachte rade.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en dit in onderling verband en samenhang bezien staat voor de rechtbank buiten iedere redelijke twijfel vast dat verdachte willens en wetens, na kalm beraad en rustig overleg, het slachtoffer door het hoofd heeft geschoten.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
impliciet primair
moord.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin, de moeder van zijn twee jonge kinderen, op zeer gewelddadige wijze van het leven beroofd. Terwijl zij rustig op de bank in haar woning zat heeft verdachte haar benaderd en in koelen bloede met een opgelegd schot door het hoofd geschoten. De kinderen stonden op dat moment nietsvermoedend onder de douche.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tot zijn daad is gekomen, terwijl zijn twee jonge kinderen zich in de woning bevonden. Naast de verwerking van het verlies van hun moeder moeten zij ook het gegeven dat hun vader dit verlies heeft veroorzaakt een plaats geven. Naar alle waarschijnlijkheid is het voor de beide kinderen een zeer traumatische ervaring welke zij niet snel te boven zullen zijn. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen voor de kinderen maar ook voor andere nabestaanden onvoorstelbaar en welhaast ontroostbaar verdriet toegebracht.
Het gewelddadige karakter van verdachtes handelen brengt gelet op het feit dat dit heeft plaatsgevonden in de beslotenheid van een woning daarnaast grote maatschappelijke verontrusting met zich mee.
Op dit zeer gewelddadige misdrijf past slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 21 juli 2005 aangaande verdacht, alsmede van een rapport van J.B. Seinen, psycholoog en T.A. Wuiters psychiater van het Pieter Baan Centrum omtrent verdachte.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op het artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (VEERTIEN) JAAR;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Scheffers, voorzitter,
en mrs. Janssen en Van den Heuvel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Tesselhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2006.