Parketnummer: 10/700163-05
Datum uitspraak: 13 juni 2006
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats, -datum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel te Krimpen a/d IJssel,
raadsman mr. Koevoets, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A3, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 (in de zin van poging tot doodslag) en 5 (in de zin van poging tot moord) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 29 april 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- met een mes meerdere malen in de borst en in het hart heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
2.
hij op 11 mei 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2]
- met een mes in de borst en in een arm heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
3.
hij op 07 juni 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven
te beroven
met dat opzet
- met een vuurwapen een of meerdere kogels heeft afgevuurd in de richting van
die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4]
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
4.
hij op 10 juni 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 6] van het leven te beroven,
met dat opzet (meermalen) met
een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer 6],
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
5.
hij op 12 juli 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
opzettelijk
en met voorbedachte rade [slachtoffer 1]
van het leven te beroven
en opzettelijk [slachtoffer 7]
en/of een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in de (omgeving van de)
[straatnamen] van het leven te beroven,
met dat opzet en ten aanzien van [slachtoffer 1] na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met
een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die
[slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] en een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in de
(omgeving van de) [straatnamen],
zijnde de uitvoering van die voornemens niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Met betrekking tot feit 3:
Door de raadsman is betoogd dat verdachte niet de opzet heeft gehad om één van de in de tenlastelegging genoemde personen te doden aangezien verdachte niet gericht op hen heeft geschoten. Verdachte heeft volgens de raadsman slechts de bedoeling gehad de slachtoffers schrik aan te jagen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zijn pistool op [slachtoffer 3] heeft gericht en een kogel heeft afgevuurd. Vervolgens heeft hij zijn pistool op [slachtoffer 4] gericht en meerdere malen op [slachtoffer 4]geschoten. Verdachte bevond zich op zodanig korte afstand van zijn slachtoffers dat moet worden geconcludeerd dat dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van [slachtoffer 3] en slachtoffer 4].
Met betrekking tot feit 5:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op straat in de richting van [slachtoffer 1] [slachtoffer 7] heeft geschoten, terwijl ook andere mensen zich in de straat en in nabijheid van genoemde slachtoffers bevonden. Door aldus te handelen heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor de zich in de nabijheid van die slachtoffers bevindende personen zou raken en dodelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft mitsdien ten aanzien van die personen gehandeld met het voor poging tot doodslag vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van poging tot doodslag.
2.
Medeplegen van poging tot doodslag.
3.
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
4.
Medeplegen van poging tot doodslag.
5.
De eendaadse samenloop van:
Medeplegen van poging tot moord
en
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van nog geen drie maanden schuldig gemaakt aan reeks van ernstige geweldsdelicten, te weten vijf pogingen tot doodslag en een poging tot moord.
De eerste keer, eind april 2005, heeft verdachte een jonge man, genaamd [slachtoffer 1], tijdens een vechtpartij tussen verdachte en zijn vrienden en die [slachtoffer 1], op straat met een mes meermalen in de borst gestoken. Hierbij heeft hij het slachtoffer in het hart geraakt en tevens een klaplong veroorzaakt. Het is slechts aan een geslaagde reanimatiepoging van een omstander te danken dat het slachtoffer niet ter plaatse aan de opgelopen verwondingen is overleden.
Enkele weken later, begin juli 2005, heeft verdachte nadat hij eerder op die dag [slachtoffer 1] was tegengekomen, besloten hem op te gaan zoeken en met hem af te rekenen. Hij heeft daartoe een aantal vrienden en zijn broer meegenomen en hen verteld van zijn plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte heeft zich voorzien van een vuurwapen en heeft [slachtoffer 1], samen met anderen opgezocht. Op klaarlichte dag heeft hij op straat meerdere malen op die [slachtoffer 1] geschoten maar heeft hem uiteindelijk niet geraakt. Op dat moment bevonden zich in de nabijheid van die [slachtoffer 1] nog vele andere mensen. Tijdens de achtervolging van [slachtoffer 1] heeft verdachte ook nog op [slachtoffer 7] gericht geschoten. Het is slechts aan het toeval te danken geweest dat er die dag geen slachtoffers gevallen zijn.
Tussen deze twee gebeurtenissen in heeft verdachte in mei 2005 een taxichauffeur bijna om het leven gebracht. De broer van verdachte en diens vrienden hadden meermalen een voetbal tegen een taxi geschopt. Toen de chauffeur hen verzocht dit niet meer te doen hebben zij de taxichauffeur in elkaar geslagen en getrapt. Toen zij daarmee doende waren heeft verdachte zich op zijn beurt in de vechtpartij gemengd en heeft de taxichauffeur zonder pardon met een mes in borst en arm gestoken. Het slachtoffer heeft hierbij potentieel dodelijk letsel opgelopen, te weten een steek in de borstkas waardoor een klaplong was ontstaan. Het slachtoffer is met spoed naar het ziekenhuis overgebracht. Ook hier mag het een wonder heten dat de taxichauffeur niet aan de opgelopen verwondingen is overleden.
Nog geen maand later, in juni 2005, raakte verdachte opnieuw betrokken bij een straatgevecht. De vechtpartij was buiten aanwezigheid van verdachte ontstaan en speelde zich af tussen een broer en vrienden van verdachte enerzijds en een vrouw en twee mannen anderzijds. Toen verdachte bij de vechtpartij arriveerde, heeft hij zonder aarzelen zijn pistool getrokken en van een afstand van enkele meters op de twee mannen geschoten. Ook in dit geval is het slechts aan het toeval te danken dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Drie dagen later deed zich een vechtpartij voor op een voetbalpleintje. De broer en vrienden van verdachte hadden ruzie met anderen gekregen over de vraag wie op het pleintje mocht voetballen. Ook hier heeft verdachte zich ongevraagd in het gebeuren gemengd en met een pistool wederom op mensen geschoten. Hierbij heeft een jongen in diens linkerarm geraakt. Het slachtoffer, maar ook de overige aanwezigen in de voetbalkooi, mogen van geluk spreken dat het niet veel ernstiger is afgelopen.
Deze bewezenverklaarde feiten, twee steekpartijen en drie schietpartijen, zijn buitengewoon ernstig. Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven totaal geen respect te hebben voor het leven en welzijn van andere personen. Steeds mengt hij zich ongevraagd in confrontaties of initieert hij deze zelf. Hij kent daarbij geen enkele rem of aarzeling om in dergelijke situaties steek- of vuurwapens te gebruiken. Hij geeft daarbij blijk geen enkele grens of proportie in zijn handelen te kennen of te respecteren.
Voor de slachtoffers moeten deze feiten een schokkende en beangstigende ervaringen zijn geweest, waarvan zij nog lange tijd de fysieke, maar ook psychische nadelige gevolgen hebben kunnen ondervinden. Bovendien brengen dergelijke geweldsmisdrijven op straat bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Opmerkelijk en uiterst zorgwekkend is te noemen dat verdachte - op één feit na - ook nu nog meent dat zijn handelen gerechtvaardigd en binnen proporties is geweest en hij de verwerpelijkheid van zijn handelen niet inziet. Slechts in één geval, bij het neersteken van de taxichauffeur, heeft verdachte aangegeven gevoelens van spijt te hebben gevoeld. Niet omdat hij de man gestoken had, maar omdat hij achteraf begrepen had dat niet de chauffeur, maar zijn vrienden schuld aan de vechtpartij hadden. Desgevraagd gaf hij ter zitting aan dat, ware dit anders geweest, hij de dood van het slachtoffer dan voor lief had genomen.
De rechtbank rekent verdachte met name de vanzelfsprekendheid en het gemak waarmee de strafbare feiten zijn begaan zwaar aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Anderzijds heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 juli 2005 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij nog zeer jong is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door dr. J.M.J.F. Offermans, psychiater, en drs. C.T.H.M. Salet, psycholoog, d.d. 10 mei 2006.
Uit het rapport blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek en dat het onderzoek zeer beperkt is gebleven vanwege een gebrek aan referenten. Derhalve zijn de onderzoekers van oordeel dat volstrekt onvoldoende zicht is verkregen op de onderliggende dynamiek van de gedragingen van verdachte die hebben geleid tot het tenlastegelegde. Volgens de deskundigen heeft het onderzoek onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte en zijn bij verdachte geen aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op een psychische stoornis in engere zin. Derhalve zijn de deskundigen van oordeel dat over de mate van toerekeningsvatbaarheid en recidivegevaar geen uitspraken gedaan kunnen worden. Op grond daarvan geven de deskundigen ook geen advies ten aanzien van de begeleiding of behandeling van verdachte.
Nu verdachte ook ter terechtzitting geen inzicht heeft gegeven of heeft kunnen geven in de drijfveren van zijn handelen en de inhoud van voormeld rapport geen enkel handvat biedt voor de vaststelling van een eventuele persoonlijkheidsstoornis bij verdachte, ook al lijken de bewezenverklaarde feiten daar wellicht op te wijzen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om in de strafoplegging daarmee rekening te houden en evenmin om aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend wordt dan ook na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 1], wonende [adres], terzake van feit 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 95,-- en immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,--.
De gevorderde materiële schade is onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,--, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet zo eenvoudig van aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden
aangebracht.
Nu de benadeelde partij en de verdachte ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zullen beiden ieder de eigen kosten moeten dragen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 2], domicilie kiezend Slachtofferhulp Nederland, terzake van feit 4. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 216,30 en immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,--.
De gevorderde materiële schade is onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.250,--, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet zo eenvoudig van aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden
aangebracht.
Nu de benadeelde partij en de verdachte ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zullen beiden ieder de eigen kosten moeten dragen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45, 47, 55, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (VEERTIEN) JAREN;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 500,-- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], wonende te [adres] te betalen € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro);
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van
€ 1250,-- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 2], domicilie kiezende te Rotterdam, bij Slachtofferhulp Nederland, te betalen € 1.250,-- (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro);
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. Soffers en Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2006.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.