ECLI:NL:RBROT:2006:AX8853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/775520-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Klaveren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen unit-directeur van een PI wegens meineed na mishandeling van een PIW-er

In deze strafzaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte, een unit-directeur van een penitentiaire inrichting (PI), aangeklaagd voor meineed. De zaak is ontstaan na een incident waarbij een gedetineerde tijdens een strafoplegging een PIW-er (Personeel Inrichting Welzijn) heeft geslagen. De PIW-er heeft de gedetineerde teruggeslagen, wat leidde tot een worsteling tussen de gedetineerde en meerdere PIW-ers. De gedetineerde werd strafrechtelijk vervolgd voor de mishandeling van de PIW-er, wat een onderzoek in gang zette naar de gang van zaken na de mishandeling.

De unit-directeur werd als getuige onder ede gehoord door de rechter-commissaris. Na zijn verhoor werd hij aangeklaagd voor meineed, omdat er twijfels waren over de juistheid van zijn verklaringen. De officier van justitie, mr. Kaptein, eiste een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Echter, de rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte valse verklaringen had afgelegd. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in zijn verhoor wel over de feiten had verklaard, maar dat hij daarbij telkens aangaf dat hij de gebeurtenissen niet had gezien.

De politierechter, mr. Van Klaveren, concludeerde dat de uitlatingen van de verdachte niet voldoende bewijs boden voor de verdenking van meineed. De rechter benadrukte dat bij verdenking van een delict als meineed, het bewijs boven elke twijfel verheven moet zijn. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbrak. De uitspraak vond plaats op 14 juni 2006, na het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2006.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juni 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de politierechter in de RECHTBANK TE ROTTERDAM, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. R.F. Nelisse, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/775520-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Kaptein heeft ter terechtzitting van 1 juni 2006 gerekwireerd de bewezenverklaring van het tenlastegelegde en de veroordeling van verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis.
NIET BEWEZEN
Niet kan worden bewezen dat verdachte in zijn verhoor als getuige op 27 april 2005 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, onder ede, heeft verklaard: "dat [naam slachtoffer] slechts onder controle is gebracht". Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte bevat deze uitlating niet.
Evenmin kan bewezen worden dat verdachte in genoemd verhoor heeft verklaard:
a. dat [naam slachtoffer] niet is geslagen en/of geschopt;
b. dat [naam slachtoffer] geen bloed en/of letsel had;
c. dat er geen bloed zat op de vloerbedekking en/of op de gang en/of op het kussensloop (over het hoofd van [naam slachtoffer]).
Verdachte heeft in het meerbedoelde verhoor wel over deze feiten en omstandigheden verklaard, maar daarbij telkens verklaard dat hij een en ander niet heeft gezien.
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij een verdenking van een delict als het plegen van meineed, boven iedere twijfel verheven moet zijn op welke uitlatingen van de verdachte die verdenking berust. Die uitlatingen moeten ook zo nauwkeurig mogelijk, liefst letterlijk, in het feitelijk deel van de tenlastelegging worden opgenomen.
Wel kan bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde uitlating "dat hij, verdachte, geen signalen heeft gekregen dat er meer is gebeurd" heeft gedaan. Echter het wettig en overtuigend bewijs dat deze uitlating, hoe onwaarschijnlijk deze ook, gelet op alle omstandigheden tijdens en na het incident van 13 februari 2004, moge klinken, opzettelijk valselijk is gedaan, ontbreekt.
Verdachte zal dan ook van het ten laste gelegde worden vrij gesproken.
BESLISSING
De politierechter:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Klaveren, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. Knol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2006.