ECLI:NL:RBROT:2006:AX9001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
231480 / HA ZA 05-221
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor zettingschade aan loods door grondopslag

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een loods, schadevergoeding van de gemeente Bergschenhoek wegens zettingschade aan zijn loods. Eiser stelt dat de schade is ontstaan door grondopslag die door de gemeente is uitgevoerd nabij zijn loods, zonder voorafgaand onderzoek naar de bodemgesteldheid. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en eerdere vonnissen. Eiser heeft zijn vordering gebaseerd op onrechtmatige daad, waarbij hij stelt dat de gemeente tekort is geschoten in haar zorgplicht door geen onderzoek te laten verrichten naar de draagkracht van het terrein waar de grond werd opgeslagen.

De gemeente heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing, met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen de grondopslag en de gestelde schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vermoeden bestaat dat de grondopslag heeft geleid tot zettingschade, vooral gezien de klachten van werknemers van de huurder van de loods over krakende geluiden kort na de opslag. De rechtbank heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van deze geluiden, en heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gemeente niet kan ontkomen aan haar verantwoordelijkheid, ook al heeft zij de aannemer ingeschakeld. De beslissing is aangehouden voor verdere bewijsvoering, waarbij partijen zijn uitgenodigd om in overleg te treden over de te benoemen deskundigen en de kosten daarvan. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en zal de zaak opnieuw behandelen na de bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 231480 / HA ZA 05-221
Uitspraak: 24 mei 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H.G. Hilgevoord,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE BERGSCHENHOEK,
gevestigd te Bergschenhoek,
gedaagde,
procureur mr. T.J. van 't Hoen,
advocaat mr. E.C. van Lent te Leiden.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de gemeente".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 20 december 2004, met producties;
- incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
- conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident;
- vonnis van 4 mei 2005 van deze rechtbank, waarbij het de gemeente is toege-staan D. Monshouwer B.V. (hierna: "Monshouwer") in vrijwaring op te roe-pen;
- conclusie van antwoord, met één productie;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met één productie.
2. Het geschil
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht, dat de gemeente aansprakelijk is voor de zetting-schade aan de loods, zoals beschreven in het rapport van PRC Bouwcentrum, Bouwpathologie, d.d. 28 oktober 2002;
2. te verklaren voor recht dat de gemeente de schade aan [eiser] dient te ver-goeden volgens herstel scenario 1 uit het rapport van PRC Bouwcentrum Bouwpathologie: volledig technisch herstel;
3. de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiser], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder be-grepen de kosten van de deskundige PRC Bouwcentrum, Bouwpathologie, welke laatstgenoemde kosten bedragen € 3.712,80.
De gemeente heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconclu-deerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
a. [Eiser] is sinds 1980 eigenaar van een loods op het adres [straat en gemeen-te]. [Eiser] verhuurt deze loods aan Aannemingsbedrijf [X] B.V. (hierna: "[X] B.V.")
b. De loods is gebouwd in 1940-1945. De loods is niet onderheid en rust op een gewapende betonplaat van ±30 cm dikte.
c. Aanvankelijk deed de loods dienst als droogplaats voor groenten. Omstreeks 1950 is de bestemming van de loods gewijzigd in garage en werd een smeer-put aangebracht. De smeerput heeft een lengte van circa 10 meter. De vloer van de smeerput ligt 1,15 meter onder het vloerpeil van de loods.
d. Tot omstreeks 1985 bestond de loods uit twee delen: de aan [eiser] toebeho-rende loods en een aan de gemeente toebehorende loods. De aan de ge-meente toebehorende loods is omstreeks 1985 gesloopt.
e. De oude betonvloer van de in 1985 gesloopte loods van de gemeente is op verzoek van [eiser] gedeeltelijk blijven liggen.
f. Begin 2001 zijn opdracht van de gemeente rioleringswerkzaamheden uitge-voerd ten behoeve van de nabijgelegen woonwijk "Oranjebuurt". In het kader van die werkzaamheden is uitkomende grond in depot gezet op een terrein van de gemeente, grenzend aan de loods van [eiser]. De weersomstandighe-den waren slecht. Het was een natte periode.
g. Bij brief van 28 februari 2001 heeft de verzekeringsadviseur van [eiser] de gemeente als volgt bericht:
"Namens onze relatie moeten wij u helaas aansprakelijk stellen voor de door u resp. uw verzekerde op bovengenoemde datum veroorzaakte schade.
Door grondopslag en slopen op de lokatie aan de Emmastraat is het pand van cliënt aan het verzakken en hij heeft wateroverlast.
Eventuele gevolgschade zullen wij, indien hiertoe aanleiding bestaat, eveneens claimen.
Wij verzoeken u dit schrijven, vergezeld van uw schadeformulier, per omgaande aan uw verzekeraar/assurantie adviseur te zenden. (…)"
3.2
[Eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad. [Eiser] stelt dat zijn loods zettingschade heeft opgelopen doordat de gemeente een gronddepot heeft laten aanbrengen direct naast de loods. [Eiser] stelt dat de gemeente bij het verstrek-ken van de opdracht aan de aannemer (Monshouwer) is tekort geschoten door tevoren geen onderzoek te laten verrichten naar de draagkracht en de bodemge-steldheid van het opslagterrein. [Eiser] biedt aan door getuigen te bewijzen dat vrij kort nadat de grond was opgebracht werknemers van [eiser] - de rechtbank begrijpt van [X] B.V. - "krakende geluiden" van de constructie van de loods meldden.
3.3
Indien de gemeente zonder onderzoek te (doen) verrichten naar de bodemge-steldheid van het opslagterrein aan de aannemer opdracht heeft gegeven daar grond op te slaan, als gevolg waarvan zettingschade aan de loods van [eiser] is opgetreden dan is de gemeente uit onrechtmatige daad aansprakelijk voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade. Gesteld noch gebleken is immers dat de gemeente geen rekening diende te houden met de mogelijkheid dat grondop-slag ter plaatse het risico van zettingschade aan de loods meebracht.
3.4
Het verweer van de gemeente dat zij niet ingevolge artikel 6:171 BW aansprake-lijk is voor het handelen van de door haar ingeschakelde aannemer mist relevan-tie. [Eiser] grondt zijn vordering immers niet op de stelling dat de aannemer on-rechtmatig jegens hem heeft gehandeld of nagelaten. Of op de aannemer moge-lijk (ook) de plicht rustte te verifiëren of opslag van de grond ter plaatse zonder risico kon plaatsvinden staat in deze procedure niet ter beoordeling.
3.5
Ook het verweer van de gemeente dat haar geen verwijt valt te maken omdat zij zodra zij klachten van [eiser] ontving het zekere voor het onzekere heeft geno-men en [X] B.V. direct opdracht heeft verstrekt de grond af te voeren, kan niet slagen. Het eventuele verwijt dat de gemeente treft, betreft immers niet haar handelen nadat schade werd geconstateerd, maar haar daaraan voorafgaande handelen en nalaten, in het bijzonder het achterwege laten van onderzoek naar de vraag of de grond zonder risico op het betreffende terrein kon worden opge-slagen.
3.6
De gemeente betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de door [eiser] gestelde schade en de opslag van grond op het terrein van de gemeente. In dat kader betwist de gemeente onder meer dat de werknemers van [X] B.V. krakende geluiden hebben gehoord. Voorts verschillen partijen van mening over de ter plaatse opgeslagen hoeveelheid grond.
3.7
Indien werknemers van [X] B.V. krakende geluiden hebben gehoord betrekkelijk kort nadat een aanzienlijke hoeveelheid grond was opgebracht op het terrein van de gemeente, rechtvaardigt dat naar het oordeel van de rechtbank, ongeacht de exacte hoeveelheid grond die is opgebracht, het feitelijk vermoeden dat het op-brengen van de grond op het terrein van de gemeente zettingen in de loods tot gevolg heeft gehad. In dat geval dient de gemeente desgewenst tot tegenbewijs te worden toegelaten.
3.8
In verband met het vorenstaande verwijst de rechtbank naar de inhoud van het eerst bij conclusie van dupliek door de gemeente overgelegde deel van een rap-port van 3 juli 2002 van GAB Robins Takkenberg B.V., op de inhoud van welk rapport [eiser] nog niet heeft gereageerd. GAB Robins Takkenberg B.V. is kort na het voorval ingeschakeld door de verzekeraar van de aannemer.
3.9
Het rapport van GAB Robins Takkenberg B.V. vermeldt op de voorpagina als "voorval": "scheurvorming in smeerput en werkplaats tegenpartij". Onder "datum voorval" vermeldt het rapport: "26 februari 2001 geconstateerd". Op pagina 3 vermeldt het rapport onder "voorval":
"Op 26 februari 2001 constateerde tegenpartij dat in de vloer, de smeerput en wanden van zijn werkplaats scheuren zijn ontstaan en dat de ruiten zijn ge-sprongen. De werkplaats grenst aan de voormalige gemeentewerf van de Ge-meente Bergschenhoek waarop op dat moment door Monshouwer grond was opgeslagen."
3.1
Het rapport van GAB Robins Takkenberg B.V. vermeldt op pagina 3 onder "be-vindingen van de expert":
"In een telefoongesprek met de heer De [K.] van de Gemeente Bergschenhoek op 4 februari 2002 begrepen wij dat door de Gemeente Bergschenhoek, voorafgaand aan de werkzaamheden en voorafgaand aan het maken van het bestek, geen onderzoek is gedaan naar de draagkracht van het terrein waar de uitkomende grond diende te worden opgeslagen.
De expert ingeschakeld door aansprakelijkheidsverzekeraars van de Gemeente Bergschenhoek bracht op 10 mei 2001 een bezoek aan het bedrijf van de heer [eiser] en de gemeentewerf daarachter. Het rapport dat hij na zijn bezoek op-stelde en de door hem gemaakte foto's treft u aan als bijlage 3.
De expert omschrijft het volgende: "Het lijkt erop, dat naast de bestaande schade (oude scheurvorming) aan de opstal van [eiser] een nieuw probleem is opgetre-den in de vorm van oppersing van de naast het gronddepot gelegen zijde van de loods. Dit zou dan waarschijnlijk het gevolg zijn van de grondopslag in de di-recte nabijheid van die loods."
3.11
Het rapport vermeldt op pagina 4 onder "oorzaak":
"De oorzaak voor verergering van bestaande scheuren en het ontstaan van nieuwe scheuren in het bedrijfspand van tegenpartij is ons inziens gelegen in de grondopslag direct naast het bedrijfspand. De ondergrond van de voormalige gemeentewerf bleek hier onvoldoende draagkrachtig waardoor ten gevolge van de opgebrachte grond en oppersing plaatsvond richting het bedrijfspand van te-genpartij."
3.12
Ingevolge de hoofdregel van het bewijsrecht rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat werknemers van [X] B.V. krakende geluiden hebben gehoord betrek-kelijk kort nadat de grond was opgebracht op het terrein van de gemeente. [eiser] zal worden opgedragen dat te bewijzen.
3.13
Indien [eiser] slaagt in het hem opgedragen bewijs, zal de rechtbank, behoudens door de gemeente te leveren tegenbewijs, als vaststaand aannemen dat als gevolg van de grondopslag zettingschade aan de loods van [eiser] is opgetreden. Tegen-bewijs zou kunnen worden geleverd door een deskundigenonderzoek (door een van partijen onafhankelijk deskundige), waarbij alle reeds uitgebrachte - en deels tot niet met elkaar te verenigen conclusies komende - partijdeskundigenrappor-tages in de beoordeling kunnen worden betrokken.
3.14
Door een te benoemen deskundige zou tevens kunnen worden onderzocht wat de omvang is van de eventuele schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de grondopslag. Voor wat betreft dit laatste aspect is van belang dat [eiser] slechts aanspraak kan maken op vergoeding van schade die het gevolg is van de grond-opslag en niet van schade die het gevolg is van het normale verouderingsproces en eventueel gebrekkig onderhoud van de loods. Zo mogelijk dient de eventuele schade als gevolg van de grondopslag in deze procedure te worden vastgesteld.
3.15
De rechtbank geeft partijen in overweging om - voor het geval zij niet alsnog in staat zijn een regeling in der minne te treffen - na de bewijsvoering met elkaar in overleg te treden opdat zij, voor het geval de rechtbank [eiser] geslaagd zou ach-ten in het bewijs, een - bij voorkeur eenparig - voorstel kunnen doen voor een te gelasten deskundigenonderzoek als hiervoor bedoeld (aantal deskundigen, des-kundigheidsgebied, perso(o)n(en), vraagstelling en indicatie omtrent de aan-vaardbaar te achten kosten).
3.16
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt [eiser] op het bewijs dat werknemers van [X] B.V. krakende geluiden heb-ben gehoord betrekkelijk kort nadat grond was opgebracht op het terrein van de gemeente;
bepaalt dat de procureur van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden september, oktober en november 2006 en dat de procureur van de gemeente binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1729; 275