ECLI:NL:RBROT:2006:AY3967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
244975/ HA ZA 05-2401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.R. Margadant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vaststellingsovereenkomsten tussen GEMA AMUSEMENT B.V. en RUCANOR EUROPE B.V. op grond van dwaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen GEMA AMUSEMENT B.V. (eiseres) en RUCANOR EUROPE B.V. (gedaagde) over de vernietiging van vaststellingsovereenkomsten. GEMA had in 2001 en 2003 vaststellingsovereenkomsten gesloten met RUCANOR, waarbij een openstaand saldo werd vastgesteld. GEMA stelde dat deze overeenkomsten vernietigd moesten worden op grond van dwaling, omdat RUCANOR onjuiste informatie had verstrekt over de betalingsachterstand van Kresto S.R.O., een derde partij. GEMA vorderde terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen en stelde dat de bankgaranties onterecht waren ingeroepen door RUCANOR.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de door RUCANOR gepresenteerde betalingsoverzichten onjuist waren en dat GEMA onterecht had betaald op basis van deze informatie. De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomsten niet vernietigd konden worden op grond van dwaling, omdat partijen bewust hadden gekozen voor deze overeenkomsten om duidelijkheid te scheppen over de vordering. De rechtbank concludeerde dat GEMA geen beroep kon doen op dwaling, omdat de vaststellingsovereenkomsten bindend waren en de vordering op grond van onverschuldigde betaling niet kon slagen. GEMA werd in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van de bindende werking van vaststellingsovereenkomsten en de terughoudendheid van de rechtbank bij het toekennen van dwaling in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft de vordering van GEMA in al haar onderdelen afgewezen en GEMA veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2615,- aan vast recht en € 2842,- aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 244975 / HA ZA 05-2401
Uitspraak: 07 juni 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEMA AMUSEMENT B.V.,
gevestigd te Delft,
eiseres,
procureur mr. Mr G. van der Wilt,
- tegen -
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RUCANOR EUROPE B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan de IJssel,
gedaagde,
procureur mr. Th.J. van ’t Hoen.
Partijen worden hierna aangeduid als "Gema" respectievelijk "Rucanor".
1. Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. vijf augustus 2005 en de door Gema overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek tevens akte wijziging c.q. aanvulling van eis;
- conclusie van dupliek, met productie.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 15 april 1991 heeft Gema een licentie- en distributieovereenkomst gesloten met een dochteronderneming van Rucanor voor het territorium Tsjecho-Slowakije.
2.2
Hoewel de overeenkomst vanwege de scheiding van Tsjechië en Slowakije is beëindigd per 1 januari 1994, zijn partijen op dezelfde voet zaken met elkaar blijven doen.
2.3
Gema heeft de door Rucanor gefabriceerde schoenen en andere sportartikelen ingekocht bij Rucanor, welke goederen vervolgens door Rucanor zijn geleverd aan ondernemingen in Praag, voornamelijk aan Kresto S.R.O., hierna te noemen Kresto. Rucanor heeft de facturen verzonden aan Gema, die deze vervolgens naar Kresto toezond. Kresto heeft de facturen rechtstreeks aan Rucanor betaald.
2.4
Op 28 maart 1995 heeft M.H.J.M. Stoelinga, hierna te noemen Stoelinga, enig bestuurder van Gema, als privé persoon, tot zekerheid een bankgarantie aan Rucanor afgegeven tot een maximum bedrag van € 45.378,02. Op 3 april 1997 heeft Stoelinga een tweede bankgarantie aan Rucanor afgegeven tot een maximum bedrag van €27.226,81. Beide bankgaranties zijn vervolgens ingebracht in Gema.
2.5
In 2001 heeft Rucanor aan Gema medegedeeld dat Kresto een achterstand in de betalingen had opgebouwd.
2.6
Op 2 augustus 2001 hebben Gema en Rucanor een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin wordt overeengekomen dat het totaal openstaande saldo van Gema wordt bepaald op fl. 306.794,76, waarvan fl. 186.557,02 als “oude schuld”.
2.7
Op 16 juni 2003 is een tweede vaststellingsovereenkomst tussen partijen gesloten, waarin de achterstand is bepaald op €74.482,41 wegens de “oude schuld”.
2.8
Rucanor heeft op 9 juli 2003 de eerste en op 28 juli 2003 de tweede bankgarantie ingewonnen.
2.9
Op 6 september 2004 heeft Gema een brief verzonden, waarin zij de vaststellingsovereenkomsten uit 2001 en 2003 heeft vernietigd op grond van wilsgebreken en dan met name dwaling.
3. De vordering
De gewijzigde vordering luidt, verkort weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Rucanor te veroordelen tot betaling op grond van onverschuldigde betaling door Gema, althans op grond van ongerechtvaardigde verrijking van
€ 116.036,36 met rente en kosten.
Subsidiair vordert Gema vernietiging van de vaststellingsovereenkomsten op grond van dwaling in de zin van art. 6:228 lid 1 sub a en/of sub b BW met terugbetaling van de door Gema ten gevolge van de vernietiging van de overeenkomsten onverschuldigd betaalde bedragen in hoofdsom in totaal van
€ 116.036,36 te vermeerderen met rente en kosten.
Meer subsidiair vordert Gema vernietiging van de aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag liggende rechtshandeling(en) c.q. beslissing(en).
Tevens vordert Gema buitengerechtelijke incassokosten, omdat de advocaat meermalen aan Rucanor uiteen heeft moeten zetten waaruit de vorderingen bestaan en op welke gronden Gema heeft gemeend recht hierop te hebben.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Gema aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De door Rucanor gestelde achterstand van Kresto in het doen van betalingen is onjuist gebleken. Een aantal opgevoerde facturen, die volgens Rucanor niet voldaan zouden zijn, blijkt achteraf wel tijdig door Kresto te zijn betaald. Op grond hiervan zijn de door Rucanor opgestelde betalingsoverzichten aantoonbaar onjuist.
3.2
Rucanor heeft op grond van de door haar opgestelde onjuiste betalingsoverzichten onterecht de twee door Gema verstrekte bankgaranties ingewonnen. Hierdoor heeft Gema onverschuldigd aan Rucanor betaald.
3.3
Naast het inwinnen van de bankgaranties, zijn door Gema tevens diverse betalingen gedaan, die op grond van het bovenstaande een ongerechtvaardigde verrijking van Rucanor opleveren. Immers door genoemde acties van Rucanor is Gema verarmd.
3.4
Gema heeft op 6 september 2004 de vaststellingsovereenkomsten vernietigd op grond van wilsgebreken, met name dwaling. Immers, Rucanor heeft in het door haar verstrekte overzicht aangegeven dat een factuur met het nummer 708195 niet door Kresto zou zijn voldaan. Gema heeft na het sluiten van de vaststellingsovereenkomsten navraag gedaan bij Kresto, waarbij Kresto heeft aangegeven dat de factuur met het nummer 708195, weliswaar in gedeeltes, volledig door haar was betaald.
3.5.
Vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling heeft terugwerkende kracht, derhalve zijn de betalingen door de bankgaranties onverschuldigd geworden.
3.6
Gema vordert van Rucanor in totaal € 2.842,- aan buitengerechtelijke incassokosten, berekend op basis van Aanbeveling II van het rapport Voor-werk II, danwel een door de rechter te bepalen redelijk bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Gema in de kosten van het geding.
Rucanor heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Omdat Rucanor nimmer één op één betalingen voor de ingediende facturen heeft ontvangen en er zich een achterstand in de betalingen voordeed, zag zij zich genoodzaakt om de betalingen af te boeken op de langst uitstaande betalingen.
4.2
Dit vormde de reden dat facturen met een bepaald factuurnummer openstonden, terwijl deze in de ogen van Gema reeds waren betaald. Deze wijze van administratie voeren was in het verleden door Gema impliciet goedgekeurd. Om helderheid voor beide partijen te krijgen zijn de vaststellingsovereenkomsten gesloten. Op grond van artikel 7:900 BW gelden vaststellingsovereenkomsten ook voorzover zij afwijken van hetgeen rechtens tussen partijen geldt. Vaststellingsovereenkomsten zijn onaantastbaar. Nu er verbintenissen over en weer zijn aangegaan is er een nieuwe verbintenis tot betaling ontstaan, waardoor achteraf geen beroep kan worden gedaan op dwaling, onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.3
Gema kan geen beroep doen op vermeende onwetendheid met betrekking tot de betalingen door Kresto. Immers, Kresto is geen contractspartij van Rucanor. Alle betalingen door Kresto aan Rucanor komen voor rekening van Gema.
4.4
Alle kosten, die Gema heeft gemaakt, dienen niet anders te worden beschouwd dan als kosten gemaakt ter instructie van de zaak. De vordering tot buitengerechtelijke kosten dient dan ook te worden afgewezen.
5. De beoordeling
5.1
Beide partijen hebben ervoor gekozen Nederlands recht op hun overeenkomst en in dit geschil van toepassing te laten zijn, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
5.2
Primair vordert Gema betaling van een geldsom op grond van onverschuldigde betaling, zoals geregeld in artikel 6:203 BW. Lid 1 van genoemd artikel geeft aan dat de vordering slechts toewijsbaar zal zijn als Gema aan Rucanor zonder rechtsgrond heeft betaald.
5.3
Om te kunnen vaststellen of zonder rechtsgrond is betaald dient de rechtbank te beoordelen of beide vaststellingsovereenkomsten tussen Gema en Rucanor op grond van dwaling, zoals in de subsidiaire vordering naar voren is gebracht, moeten worden vernietigd.
5.4
Partijen hebben verschillende vaststellingsovereenkomsten gesloten in de zin van art.7:900 BW. Op grond van lid 1 van dit artikel is een vaststellingsoverenkomst bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Een mogelijke bevoordeling van één der partijen kan haar grond in de vaststellingsovereenkomst vinden en is in beginsel geen grond voor een vordering uit onverschuldigde betaling.
5.5
Artikel 6:228 lid 1 BW geeft aan dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, kan worden vernietigd. Voor een geslaagd beroep op dwaling is ondermeer vereist dat een juiste voorstelling van zaken moet hebben ontbroken, hetzij in de vorm van zuivere onwetendheid, hetzij door de positieve aanwezigheid van een onjuiste voorstelling van zaken.
5.6
Op grond van vaste jurisprudentie dient de rechtbank een beroep op dwaling in geval van een vaststellingsovereenkomst met terughoudendheid toe te passen. Partijen kunnen in beginsel geen beroep doen op dwaling met betrekking tot de onderwerpen, waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond. Blijkt evenwel een misvatting ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd dan is een beroep op dwaling mogelijk wel gerechtvaardigd.
5.7
Gema doet een beroep op de onjuistheid van de door Rucanor verstrekte gegevens met betrekking tot de achterstand in de betalingen. Aangezien hier volgens Gema sprake is van een misvatting ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dient de rechtbank toe te komen aan een beoordeling van het beroep op dwaling aan de zijde van Gema.
5.8
Rucanor heeft hiertegen ingebracht dat zij, gezien het onregelmatige betalingsverloop, en het niet steeds vermeld zijn van de betalingskenmerken, genoodzaakt was betalingen af te boeken op de oudste nog openstaande factuur. Rucanor heeft aangegeven dat Gema op de hoogte was van deze wijze van boekhouden en hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
5.9
Toetsing aan het onder 5.5 en 5.6 genoemde criterium leidt tot de volgende overweging. Doel van de tussen Rucanor en Gema gesloten vaststellingsovereenkomsten was het scheppen van duidelijkheid met betrekking tot de hoogte van de vordering (aangeduid als “de oude schuld”) die door Gema diende te worden voldaan. Aangezien de eerder genoemde vaststellingsovereenkomsten nu juist zijn gesloten teneinde de hoogte van de vordering van Rucanor op Gema definitief vast te stellen, kan een beroep op vernietiging vanwege dwaling op grond van een verkeerde voorstelling van zaken aan de zijde van Gema omtrent de ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bestaande omvang van die vordering niet slagen. Dat geldt te meer nu tot twee maal toe een vaststellingsovereenkomst is gesloten: de enige reden die partijen daarvoor redelijkerwijs gehad kunnen hebben is juist de kennelijk voortdurende onduidelijkheid over de exacte omvang van de vordering en de in mindering te brengen betalingen. Dat Gema wellicht niet alle informatie van Kresto ter beschikking had komt - in de verhouding tot Rucanor - voor haar eigen risico, maar doet bovendien niet af - ook niet in de visie van Gema zelf - aan die onzekerheid, waaraan de vaststellingsovereenkomsten een einde moesten maken.
5.1
De rechtbank heeft overwogen dat een vaststellingsovereenkomst partijen ook bindt voor zover zij afwijkt van de rechtstoestand, die zonder deze overeenkomst tussen hen zou hebben bestaan. Een vordering op grond van onverschuldigde betaling kan niet slagen, nu de overeenkomst niet wegens dwaling is of wordt vernietigd.
5.11
De situatie dat er sprake is van een mogelijke bevoordeling van één der partijen vormt geen reden om de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking van Gema toe te wijzen, nu zij door de vaststellingsovereenkomsten wordt gerechtvaardigd.
5.12
Ten aanzien van de meer subsidiaire vordering tot vernietiging van de aan de vaststellingsovereenkomsten ten grondslag liggende rechtshandeling(en) c.q. beslissing(en) overweegt de rechtbank als volgt. Met deze vordering beoogt Gema, naar de rechtbank begrijpt, het moment van beoordelen te vervroegen naar de fase voorafgaand aan het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomsten. Deze redenering komt de rechtbank onbegrijpelijk voor, aangezien er na afwijzing van de vordering tot vernietiging wegens dwaling, geen andere reden bestaat, op grond waarvan de aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag liggende rechtshandelingen zouden kunnen worden vernietigd. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van Gema in al haar onderdelen;
veroordeelt Gema in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rucanor bepaald op € 2615,- aan vast recht en op € 2842,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R. Margadant
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1815