R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 263877 / KG ZA 06-518
Uitspraak: 18 juli 2006
VONNIS van de voorzieningenrechter in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. A. Rhijnsburger,
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING WONINGBEDRIJF ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. H.E.M. Vrolijk.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eisers]” respectievelijk “het WBR”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van:
- dagvaarding d.d. 20 juni 2006 en de door [eisers] overgelegde producties;
- brief van mr. Vrolijk d.d. 28 juni 2006 met bijlagen;
- conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie;
- pleitnotities van mr. Rhijnsburger;
- pleitaantekeningen van mr. Vrolijk.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht op de zitting van 4 juli 2006.
In dit kort geding wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten:
2.1 [eisers] huren een woning in het zogenaamde “Klein Trapezium” te Rotterdam.
2.2 In het kader van de herstructurering van “Nieuw Crooswijk” wenst het WBR over te gaan tot sloop van het “Klein Trapezium”, althans een gedeelte daarvan, met als oog-merk om over te kunnen gaan tot nieuwbouw.
2.3 Bij dagvaarding van 12 oktober 2005 heeft het WBR de rechtbank Rotterdam, sector kanton verzocht (voorzover hier relevant) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tijdstip vast te stellen waarop de tussen het WBR en [eisers] bestaan-de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straat] te Rot-terdam zal eindigen en het tijdstip waarop [eisers] de woning aan de [straat] te Rotterdam met het hunne en de hunnen dienen te ontruimen en aan het WBR ter beschikking dienen te stellen vast te stellen op 1 januari 2006, althans op een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum.
2.4 Bij vonnis van 24 mei 2006 heeft de kantonrechter de vordering van het WBR toege-wezen, de datum waarop de huurovereenkomst eindigt vastgesteld op 1 augustus 2006 en de datum waarop ontruimd dient te worden op 16 augustus 2006. Het vonnis is - zon-der motivering op dat punt - uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het WBR had daarom verzocht, [eisers] hadden daarop niet gereageerd.
3. Het geschil in conventie
3.1 De vordering van [eisers] luidt om bij wege van voorlopige voorziening, bij von-nis, uitvoerbaar bij voorraad, het WBR te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, d.d. 24 mei 2006, zaaknum-mer 673227, totdat in rechte onherroepelijk beslist zal zijn, op straffe van verbeurte van een boete van € 250.000,--, met veroordeling van het WBR in de kosten van het geding, het salaris van de procureur daarbij inbegrepen.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eisers] aan de vorde-ring de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1.1 [eisers] zullen hoger beroep instellen tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 24 mei 2006.
3.1.2 De kantonrechter heeft het vonnis van 24 mei 2006 ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad verklaard nu deze uitvoerbaar bij voorraadverklaring in strijd is met artikel 7:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”).
3.1.3 [eisers] hebben een gerechtvaardigd belang bij het voortzetten van de huur-overeenkomst en bewoning van het gehuurde. Er is geen sprake van misbruik van be-voegdheid aan de zijde van [eisers] Zij menen dat er een gerede kans is dat het Gerechtshof het vonnis van de kantonrechter van 24 mei 2006 zal vernietigen. De uit-voerbaar bij voorraadverklaring leidt er bovendien feitelijk en juridisch toe dat [eisers] slechts in één instantie hun recht kunnen laten toetsen.
3.2 Het verweer van het WBR strekt er toe dat [eisers] niet ontvankelijk verklaard worden in hun vordering, althans dat deze hen wordt ontzegd, met veroordeling van [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
Het WBR heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.2.1 Er is geen reden voor een executieverbod. Het vonnis van 24 mei 2006 is niet door nieuwe feitelijke omstandigheden achterhaald en is niet gebaseerd op een kennelijke misslag. Uit de rechtspraak blijkt dat de regel van artikel 7:272 BW niet absoluut is. In bijzondere gevallen, zoals de onderhavige kwestie, kan een uitzondering worden ge-maakt op de hoofdregel.
3.2.2 Er is sprake van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [eisers]: de dag-vaarding in appel is nog niet uitgebracht en de kans dat de uitspraak van de kantonrech-ter door het hof wordt vernietigd lijkt non-existent. Het vonnis van de kantonrechter is niet alleen uitvoerig, maar ook volledig en overtuigend gemotiveerd. Het belang van [eisers] bij het afwachten van een uitspraak in appel staat in geen enkele redelijke ver-houding tot de belangen waar het WBR voor staat. Toewijzing van de vordering van [eisers] zou ertoe leiden dat ondanks het feit dat het “Klein Trapezium” voor het over-grote deel leeg staat pas op zijn vroegst eind 2007 gesloopt kan worden en dat de 95 wo-ningen die daar moeten komen nog veel later klaar zullen zijn. Volgens de huidige plan-ning zou de nieuwbouw in december 2006 beginnen. De bouwtijd is 22 maanden. Uitstel heeft vergaande gevolgen voor de renovatie van Nieuw Crooswijk als geheel.
4. Het geschil in voorwaardelijke reconventie
4.1 De voorwaardelijke vordering in reconventie luidt dat, uitsluitend voor het geval dat de door [eisers] jegens het WBR ingestelde vorderingen in conventie worden toege-wezen, de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisers] ver-oordeelt om de woning aan de [straat] te Rotterdam met medeneming van het hunne en de hunnen voor 16 augustus 2006 althans voor een door de voorzie-ningenrechter in goede justitie te bepalen tijdstip te ontruimen en door afgifte der sleu-tels aan het WBR ter beschikking te stellen met machtiging van het WBR om bedoelde veroordeling als [eisers] in gebreke blijven daaraan tijdig te voldoen, deze zelf ten uitvoer te leggen, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie en met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
4.2 Het verweer van [eisers] ligt besloten in hun stellingen in conventie.
5. De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1 Nu [eisers] hebben gesteld en het WBR heeft bevestigd dat het WBR op basis van het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 24 mei 2006 daadwerkelijk eind augustus/ begin september 2006 zal overgaan tot ontruiming en sloop van het gehuurde, is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
5.2 Het gaat hier om een executiegeschil terzake van een vonnis in de bodemprocedure waartegen hoger beroep zal worden c.q. (inmiddels) is ingesteld. Voorop gesteld wordt dat de voorzieningenrechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van een derge-lijk vonnis kan bevelen, ingeval naar zijn oordeel het WBR, mede gelet op de belangen aan de zijde van [eisers] die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegd-heid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eisers] een noodtoestand heeft of zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
5.3 Dat tenuitvoerlegging van na het vonnis van 24 mei 2006 als gevolg van na dat von-nis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van [eisers] een noodtoestand heeft of zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard, is niet gesteld of gebleken.
5.4 Beoordeeld dient dus thans te worden of het feit dat de kantonrechter het vonnis van 24 mei 2006 uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard klaarblijkelijk is aan te merken als een misslag, zoals door [eisers] gesteld.
5.5 Op zichzelf is juist dat de tekst van het hier toepasselijke artikel 7:272 BW in begin-sel in de weg staat aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Zoals het WBR echter terecht heeft aangevoerd, is deze regel niet absoluut. Zo wordt een uitvoerbaar bij voorraad verklaring mogelijk geacht als het de huurder er kennelijk om te doen is een kansloze zaak te rekken (HR 8 januari 1982, NJ 1982, 445). In de literatuur is veel kritiek geweest op de regel van artikel 7:272 BW en in de praktijk komt het regelmatig voor dat vonnissen (doorgaans afkomstig van de sector kanton), gebaseerd op artikel 7:272 BW, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Een motivering daarvoor wordt lang niet al-tijd gegeven.
5.6 Vast staat, dat de wetgever, ook bij de laatste wetswijziging, uitdrukkelijk gekozen heeft voor een systeem waarin een beëindiging als de onderhavige niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat betekent dat, ook al is bij de kantonrechter geen verweer op dit punt gevoerd, een zonder motivering gegeven uitvoerbaar bij voorraad verkla-ring bij voorraad een vergissing en dus een juridische misslag geacht moet worden te zijn. Immers, de rechter zal een dergelijke beslissing, die in feite contra legem is, pas nemen als daarvoor zeer goede gronden zijn, die dan ook in het vonnis vermeld zou-den zijn. Dat het vaker voorkomt dat een dergelijk vonnis zonder motivering uitvoer-baar bij voorraad wordt verklaard, doet aan het voorgaande niet af.
5.7 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vordering in conventie toewijsbaar is en de voorwaardelijke reconventionele vordering moet worden beoordeeld.
5.8 Voor toewijzing van de reconventionele vordering zou aanleiding zijn als aanneme-lijk was dat [eisers] misbruik van (proces)recht maken. Dat is echter onvoldoende aannemelijk. Het in appèl laten toetsen van de beslissing van 24 mei 2006 is op zichzelf geen misbruik van recht, ook niet als [eisers] hopen dat daardoor het plan als ge-heel niet door zal gaan. Het doen heroverwegen van rechterlijke beslissingen is immers de bedoeling van hoger beroep. De enkele omstandigheid dat [eisers] erg laat in appèl zijn gekomen van het vonnis van 24 mei 2006 is niet voldoende om misbruik van recht aan te nemen, terwijl verder niets concreets op dit punt is aangevoerd.
5.9 In deze situatie zou slechts een zeer sprekend belang aan de zijde van het WBR, dat aanmerkelijk zwaarder weegt dan dat van [eisers], reden kunnen zijn haar toe te staan de executie te beginnen.
Het belang van [eisers] is gelegen in het behoud van een goed gelegen, adequate en betaalbare woning, waar zij al 27 jaar naar tevredenheid wonen. Een feit is, dat in-dien de tenuitvoerlegging thans niet wordt verboden, [eisers], nog vóórdat in ho-ger beroep is beslist, geconfronteerd zullen worden met de sloop van hun woning. In dat geval zal, ook indien zij alsdan het gelijk aan hun zijde zullen krijgen, het resultaat daarvan in elk geval niet zijn dat zij in hun huidige woning kunnen blijven. In die zin is sprake van een definitieve en onomkeerbare beslissing. Dat zij derhalve om die reden een groot belang hebben bij een staking van de tenuitvoerlegging totdat in hoogste instantie is beslist, is duidelijk.
5.10 Het WBR heeft daartegen aangevoerd dat de renovatie van Nieuw Crooswijk ernstige vertraging op zal lopen indien niet begonnen kan worden met de tenuitvoer-legging van het vonnis van 24 mei 2006, nu het voor de uitvoering van de plannen es-sentieel is dat het “Klein Trapezium” snel gesloopt kan worden en de nieuwbouw gere-aliseerd kan worden. Daardoor kan ook weer woonruimte worden aangeboden aan mensen die elders weg moeten. Het WBR heeft voorts - onweersproken - gesteld dat van de (resterende) 10 - van de oorspronkelijk 56 - huurders in het betreffende ge-bouw, die evenals [eisers] bij vonnis van 24 mei 2006 tot ontruiming uitvoerbaar bij voorraad zijn veroordeeld, alleen [eisers] tegen de mogelijke executie in het geweer komen. Die andere bewoners, die thans (deels) in wisselwoningen verblijven, hebben belang bij snelle realisatie van de plannen. Het WBR lijdt schade door de ver-traging. Verder is nog van belang dat voor alle huurders, ook voor [eisers], een op zichzelf acceptabele wisselwoning is gereserveerd.
Ook de belangen van het WBR zijn derhalve aanzienlijk.
5.11 Ter zitting is echter gebleken dat de bouwvergunning nog niet is verkregen, dat de woningontrekkingsvergunning bij een ander deel van het project door de bestuurs-rechter is vernietigd en dat er geen technische, praktische of planologische noodzaak is om thans dit deel (“Nieuw Trapezium”) te slopen. Van sociale problematiek is geen sprake en de toestand van de woningen is heel behoorlijk. De financiële schade die het WBR stelt te lijden vloeit voort uit het niet kunnen realiseren van een wel zeer opti-mistische planning, gelet op de diverse nog te doorlopen (bestuursrechtelijke) trajec-ten. Dat deze planning mogelijkerwijs niet gehaald kan worden wordt dus maar zeer ten dele als belang in dit verband meegewogen.
5.12 Hoewel de voorzieningenrechter het (algemene) belang aan de zijde van het WBR onderkent, weegt dit in de gegeven omstandigheden niet, althans onvoldoende op te-gen het belang van [eisers]
5.13 Het vorenoverwogene betekent dat de vordering van [eisers] in conventie zal worden toegewezen en de voorwaardelijke reconventionele vordering zal worden afge-wezen.
5.14 WBR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroor-deeld. De begroting van de proceskosten aan de zijde van [eisers] is mede afhan-kelijk van de beslissing op de door hen aangevraagde toevoeging. In afwachting van de overlegging door [eisers] van het definitieve besluit ter zake zal de beslissing om-trent de proceskosten maximaal drie maanden worden aangehouden.
- verbiedt het WBR over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, d.d. 24 mei 2006, zaaknummer 673227, totdat in rechte on-herroepelijk beslist zal zijn, op straffe van verbeurte van een boete van € 250.000,-- voor iedere dag dat het WBR na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan voor-meld verbod te voldoen;
- verklaart dit vonnis, voor zover het voormeld verbod betreft, uitvoerbaar bij voor-raad.
In voorwaardelijke reconventie:
- wijst af de vordering van het WBR;
In conventie en in voorwaardelijke reconventie:
- houdt aan de beslissing ten aanzien van de proceskosten tot uiterlijk 17 oktober 2006.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1775/106