R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 265205 / KG ZA 06-604
Uitspraak: 1 augustus 2006
VONNIS van de voorzieningenrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H.E. Sweers,
advocaat mr. R.F. Ruers,
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid ETERNIT FABRIEKEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Goor,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. J.W. Bruidegom.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “Eternit”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 13 juli 2006;
- de op 18 juli 2006 ingekomen producties van de zijde van [eiser];
- de op 20 juli 2006 ingekomen aanvullende productie van de zijde van [eiser];
- de op 21 juli 2006 ingekomen producties van de zijde van Eternit;
- pleitaantekeningen van mr. Ruers;
- pleitaantekeningen van mr. Bruidegom.
De raadslieden van partijen hebben de zaak ter zitting van 24 juli 2006 bepleit.
2.1 [eiser], geboren op 2 april 1947, heeft tussen 1962 en 1968 in loondienst gewerkt van het aannemingsbedrijf van zijn vader. In 1968 heeft hij het bedrijf samen met zijn broer voortgezet. In 1973 heeft hij het bedrijf als eenmanszaak voortgezet.
2.2 Begin 2005 is bij [eiser] de diagnose maligne mesothelioom vastgesteld. Op
31 maart 2005 is deze diagnose bevestigd door het Nederlands Mesothelioom Panel. [eiser] heeft vanaf mei 2005 zijn werkzaamheden niet meer kunnen uitoefenen.
2.3 Van de ziekte mesothelioom is slechts één oorzaak bekend, te weten blootstelling aan asbest.
2.4 Op 13 mei 2005 is aan [eiser] op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers een voorschot toegekend van € 16.476 met betrekking tot asbestblootstelling in de periode dat [eiser] in loondienst heeft gewerkt (1962-1968).
2.5 [eiser] is op 16 juli 2006 overleden.
2.6 Tussen 1962 en 1994 heeft Eternit asbestgolfplaten geproduceerd.
3. Het geschil
3.1 [eiser] heeft gevorderd dat Eternit bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan hem binnen acht dagen na betekening van dit vonnis een voorschot te betalen van
€ 50.000,--, met veroordeling van Eternit in de kosten van het geding.
3.2 [eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat Eternit onrechtmatig heeft gehandeld door hem in niet, althans onvoldoende te waarschuwen voor het gevaar verbonden aan het verwerken en bewerken van door haar geproduceerde en door hem gebruikte asbesthoudende producten, met welk gevaar Eternit bekend was dan wel behoorde te zijn.
3.3 Eternit heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1 Er is, ook na het overlijden van [eiser], voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het verweer van Eternit dat dit niet het geval is stuit af op de niet door Eternit weersproken verklaring van de echtgenote van [eiser] tijdens de zitting dat het gezin van [eiser] door het ziek worden en vervolgens het overlijden van [eiser] - kort gezegd - in financiële problemen is komen te verkeren.
4.2 [eiser] heeft gesteld dat hij in de periode 1962-1968 onder meer bij de negen maanden durende bouw van een landbouwschuur in Achthuizen voor het dak bestemde asbest golfplaten en voor de deuren bestemde brandwerende asbestplaten op maat heeft gezaagd en heeft aangebracht. Hij heeft gesteld dat hij ook in de daaropvolgende jaren voor daken van landbouwschuren bestemde, van Eternit afkomstige asbestgolfplaten op maat heeft gezaagd en heeft aangebracht. Hij zou voorts tussen 1962 en 1968 geel gekleurd asbestboard (“bebboard”) op maat hebben gezaagd en hebben aangebracht op de muren van huizen die door de watersnoodramp (van 1953) door zout waren aangetast in Achthuizen en Oltgensplaat.
[eiser] heeft gesteld dat hij daarna dezelfde werkzaamheden voor dezelfde klanten heeft uitgevoerd en tot circa 1994 van Eternit afkomstige asbestgolfplaten als dakbedekking op landbouwschuren heeft aangebracht. Hij heeft aangegeven dat hij vorenbedoelde werkzaamheden in de open lucht uitvoerde, zonder gebruikmaking van persoonlijke beschermingsmiddelen om blootstelling aan asbest te voorkomen.
4.3 Er is voorshands onvoldoende grond om aan te nemen dat de door [eiser] aangeduide geel gekleurd asbestboard (“bebboard”) en brandwerende asbestplaten door Eternit zijn geproduceerd. Wel is voorshands voldoende aannemelijk dat de door [eiser] gebruikte abestgolfplaten (ook) door Eternit zijn geproduceerd en dat deze witte asbest bevatten.
4.4 Voor het Etiketteringsbesluit van 17 juli 1984 (Scrt. 145) bestond er geen van overheidswege afgegeven regeling waarin waarschuwing voor de gezondheidsrisico’s van asbesthoudende producten werd voorgeschreven. Niet in geschil is dat Eternit zich aan de in dit besluit vervatte regels heeft gehouden.
4.5 De gestelde onrechtmatigheid van het handelen van Eternit moet, voor zover het ziet op de periode waarin wettelijke regels ontbraken of onvoldoende waren uitgewerkt, worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan haar verweten gedragingen of nalatigheden. Daarbij heeft vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm te gelden met het oog op de belangen van diegenen die zich binnen de directe nabijheid bevonden van een plaats waar met asbest wordt gewerkt. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico's meebracht en de aard en de ernst van die risico's. (vergelijk HR 17 december 2004, NJ 2006/147 en HR 25 november 2005, nr. C04/182HR)
4.6 Vooruitlopend op het Etiketteringsbesluit heeft Eternit vanaf 1979 haar asbestproducten voorzien van het fel geelgekleurde waarschuwingsetiket dat [eiser] in geding heeft gebracht en Eternit ter zitting heeft getoond. Daar staat onder meer op vermeld dat bij bewerking fijn stof kan ontstaan dat asbest bevat en dat het inademen van dit fijne stof in hoge concentraties vermeden moet worden, opdat gevaar voor de gezondheid wordt uitgesloten.
[eiser] heeft niet bestreden dat dit waarschuwingsetiket voldoet aan de regels van het Etiketteringsbesluit. Het betoog van [eiser] dat het waarschuwingsetiket onvoldoende is, faalt dan ook.
4.7 Voorshands wordt geconcludeerd dat Eternit door aldus te voldoen aan de (in 1984 van kracht geworden) norm van het Etiketteringsbesluit vanaf 1979 aan de op haar rustende waarschuwingsverplicht heeft voldaan.
4.8 Het voorgaande geldt ook als [eiser], zoals hij heeft betoogd, het waarschuwingsetiket nooit heeft gezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook uit de stellingen van [eiser] volgt dat hij nimmer direct asbestgolfplaten van Eternit heeft gekocht, doch deze platen steeds van een bouwmaterialenhandel heeft betrokken. Dit strookt met de stelling van Eternit dat zij leverde aan de bouwmaterialenhandel en niet direct aan individuele gebruikers zoals [eiser]. Eternit heeft onweersproken gesteld dat het gebruikelijk was dat de bouwmaterialen-handel zorgdroeg voor het op maat zagen van de platen en dat zij erop kon en mocht vertrouwen dat de bouwmaterialenhandel aan wie zij leverde, in voorkomende gevallen (de informatie op) het waarschuwingsetiket zou doorgeven aan afnemers zoals [eiser].
4.9 Vaststaat dat Eternit voor 1979 niet heeft gewaarschuwd voor de aan asbestgebruik verbonden gezondheidsrisico’s.
4.10 Niet in geschil is dat in ieder geval vanaf het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw de maatschappelijke kring waar Eternit toe behoorde kennis droeg van de gezondheidsrisico´s (van asbestose, maar ook mesothelioom) die waren verbonden van beroepsmatig gebruik van asbest - in de zin van dagelijkse, intensieve blootstelling aan asbest, vaak in afgesloten ruimtes, of intensieve blootstelling aan asbest in onbewerkte vorm bij asbestwinning.
Niet in geschil is dat met het verschijnen van het proefschrift van dr. J. Stumphius, ‘Asbest in een bedrijfsbevolking’ in 1969, de mesothelioomproblematiek zichtbaar is geworden: Stumphius kwam in zijn proefschrift onder meer tot de conclusie dat het aantal mesothelioomgevallen toegenomen was, dat asbestexpositie hierbij vrijwel steeds een rol speelde en dat niet alleen beroepsmatige asbestexpositie verantwoordelijk was voor het ontstaan van mesothelioom. [eiser] heeft een publicatie van ir. Kolff van Oosterwijk in De Ingenieur van 3 april 1970 in geding gebracht. Daarin wordt onder meer verslag gedaan van een beraadslaging (tijdens een bijeenkomst van het KIVI op 17 december 1969). Uit dit stuk blijkt dat ir. J.G. Bijleveld, de toenmalige directeur van Eternit, bij deze beraadslaging aanwezig was. In het verslag staat als antwoord van dr. Stumphius op de vraag hoe degenen die al lang met asbest werken het best kunnen worden voorgelicht onder meer en voor zover hier van belang: “Het enige vaststaande feit is het causale verband tussen asbestinademing en asbestose resp. diffuus mesothelioom. (…) Wel geldt hier, dat de hoeveelheden ingeademd asbest bij het diffuus mesothelioom aanzienlijk minder zijn dan bij asbestose. De voorlichting kan derhalve slechts algemeen zijn: asbest dient beschouwd te worden als een gevaarlijk materiaal. Bij de be- en verwerking ervan zullen die maatregelen moeten worden genomen, die de mogelijkheid tot inademen van asbestvezels maximaal tegengaan.” In het voorgaande wordt geen uitzondering of een voorbehoud gemaakt voor witte asbest. Over de gezondheidsrisico´s van de verschillende soorten asbest heeft dr. Strumphius verklaard: “Elk van de drie soorten asbest is in staat, een diffuus mesothelioom te verwekken. Hierbij dient te worden vermeld dat de soorten chrysotiel (witte asbest - toevoeging rechtbank) en crocoliet (blauwe asbest - toevoeging rechtbank) dit bij de proefdieren sneller te voorschijn roepen dan amosiet (bruine asbest – toevoeging rechtbank).” En, over het gezondheidsrisico van asbest in gebonden materiaal heeft dr. Stumphius verklaard: “In gebonden vorm - als asbestcementmaterialen - zal het geen probleem opleveren, tenzij het asbest in dit soort materialen door bewerken of slijtage vrijkomt.”
4.11 Op grond van het voorgaande wordt voorshands geconcludeerd dat de toenmalige directeur van Eternit in elk geval in 1969 bekend moet zijn geweest met de gezondheidsrisico´s van asbest (ook van witte asbest), ook bij niet beroepsmatig gebruik ervan, en de noodzaak tot voorlichting daarover. Zijn wetenschap wordt voorshands aan Eternit toegerekend.
4.12 [eiser] heeft gesteld dat het mesothelioomrisico van asbest (ook voor 1969) bekend was bij Eternit. Voor zover [eiser] hiermee het oog heeft op de eerder aangehaalde bekendheid vanaf het begin van de jaren ‘60 van de vorige eeuw met de gezondheidsrisico´s verbonden aan beroepsmatig gebruik van asbest, is dat onvoldoende om te oordelen dat deze bekendheid ook zag op de gezondheidsrisico's bij minder intensief gebruik van asbestgolfplaten zoals aan de orde bij [eiser]. [eiser] heeft voorts - zonder nadere onderbouwing - gesteld dat “bij het mesothelioomrisico (…) het snel duidelijk was dat zelfs een geringe en beperkte blootstelling aan asbeststof tot deze fatale ziekte kon leiden.” Voorshands is er onvoldoende grond om te oordelen dat dit ziet op de periode voor 1969.
4.13 Gelet op de ernst van het gezondheidsrisico en de betrekkelijk geringe inspanning voor Eternit om haar producten van een waarschuwingsetiket te voorzien, mocht van Eternit worden verwacht dat zij vanaf 1969 waarschuwde voor het gevaar bij gebruik van asbestproducten. Dat het gezondheidsrisico nog geen wetenschappelijk uitgemaakte zaak was en dat het gebruik van witte asbest lange tijd als minder risicovol werd beschouwd dan dat van andere asbestsoorten, maakt het voorgaande niet anders. Dit is een zelfstandige op Eternit rustende verplichting, waar voorlichting door anderen niet aan kan afdoen. Dat de Arbeidsinspectie in haar brochure “Werken met asbest” in 1971 heeft gewaarschuwd voor de aan het werken met asbest verbonden gezondheidsrisico´s, betekent dus niet dat Eternit dat, nadat zij in 1969 op de hoogte was geraakt van deze risico´s, niet (langer) behoefde te doen.
4.14 Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat Eternit in de periode van 1969 tot 1979 ten onrechte niet heeft gewaarschuwd voor de aan het werken met asbest verbonden gezondheidsrisico's.
4.15 Niet in geschil is dat [eiser] tussen 1962 en 1968 tijdens zijn werkzaamheden in dienstverband is blootgesteld aan asbest. Evenmin is in geschil dat hij na circa 1980 is blootgesteld aan asbest tijdens de door hem als zelfstandige uitgevoerde werkzaamheden.
Bij de stukken bevindt zich een verklaring van [eiser], waarin staat dat hij tussen 1962 en 1968 onder meer bij de bouw van een landbouwschuur in Achthuizen voor het dak bestemde asbestgolfplaten op maat heeft gezaagd en heeft aangebracht. Het bedrijf van de vader van [eiser] kreeg vervolgens steeds nieuwe opdrachten om daken van asbestgolfplaten te plaatsen, die bestonden uit het verwerken van vele vierkante meters asbestplaten, tot wel 1.500 vierkante meter of meer, aldus de verklaring van [eiser], die voorts vermeldt dat deze werkzaamheden soms enkele weken aanhielden, gedurende welke tijd continu platen op maat werden gezaagd en gelegd. Uit de rapportage van het Instituut Asbest Slachtoffers (IAS) blijkt voorts dat deze werkzaamheden in de open lucht werden uitgevoerd, waarbij [eiser] het opwaaiende stof in het gezicht kreeg en inademde. In dit rapport staat dat [eiser], nadat hij het bedrijf had voortgezet, in eerste instantie met zijn broer, dezelfde klanten behield en dezelfde werkzaamheden als voorheen bleef uitvoeren.
Het voorgaande wordt onder meer ondersteund door een door [eiser] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van een van zijn opdrachtgevers G.J.A. van Kemen, waarin staat dat [eiser] tussen 1970 en 1990 regelmatig (herstel)werkzaamheden heeft verricht aan de daken van landbouwloodsen bestaande uit asbestgolfplaten van het merk Eternit.
Op basis van deze verklaringen en het vaststaande feit dat [eiser] zowel voor 1968 als na 1980 is blootgesteld aan asbeststof bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden en er voorshands geen reden is om aan te nemen dat zijn klantenkring en de door hem uitgevoerde werkzaamheden in de tussenliggende periode wezenlijk anders waren, wordt voorshands aannemelijk geacht dat [eiser] (ook) in de periode tussen 1969 en 1979 bij de uitvoering van verschillende opdrachten is blootgesteld aan opwaaiend asbeststof - afkomstig van (onder meer) door Eternit geproduceerde asbestgolfplaten.
4.16 Het ontstaan van de ziekte mesothelioom is het redelijkerwijs te verwachten gevolg van de schending van de veiligheidsnorm - de hiervoor aangenomen waarschuwingsplicht - door Eternit. Nu zich bij [eiser] mesothelioom heeft geopenbaard staat het causale verband tussen deze schending van de veiligheidsnorm door Eternit en de ziekte in beginsel vast.
De door Eternit daartegen aangevoerde omstandigheid dat de gemiddelde latentietijd 40 jaar is, waardoor aannemelijk zou zijn dat de oorzaak van de ziekte is gelegen in het begin van de zestiger jaren van de vorige eeuw, is onvoldoende om het causale verband te ontzenuwen. Zoals Eternit zelf ook heeft aangegeven, is de door haar genoemde latentietijd slechts een gemiddelde en komen langere en kortere latentietijden ook voor.
4.17 Eternit heeft nog aangevoerd dat mogelijk andere dan de door haar in het verkeer gebrachte asbestgolfplaten de veroorzakers zijn geweest van de bij [eiser] ontstane ziekte. [eiser] heeft zich in dit verband terecht beroepen op het bepaalde in art. 6:99 BW, hetgeen ertoe leidt dat Eternit moet bewijzen dat de ziekte die [eiser] heeft gekregen niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor Eternit aansprakelijk is. Eternit heeft voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de bodemprocedure in de krachtens art. 6:99 BW op haar rustende bewijslast zal slagen.
4.18 Nu vast staat dat [eiser] door zijn ziekte vanaf mei 2005 geen werkzaamheden meer heeft kunnen uitvoeren, is voorshands voldoende aannemelijk dat hij daardoor inkomsten heeft misgelopen tot het door hem begrote bedrag van € 25.000.
4.19 Eternit heeft aangevoerd dat de immateriële schade zou moeten worden begroot op het door IAS gehanteerde normbedrag van € 48.235,--. Het wordt aannemelijk geacht dat deze schadepost in een bodemprocedure zal worden begroot op een bedrag van deze orde van grootte, temeer daar [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan deze schadepost voorshands op het door hem gevorderde bedrag van € 60.000 zou moeten worden begroot.
4.20 Niet kan evenwel worden uitgesloten dat in een bodemprocedure, overeenkomstig het beroep daartoe van Eternit, eigen schuld aan de zijde van [eiser] zal worden betrokken in de schadebegroting. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] als kleine zelfstandige een eigen verantwoordelijkheid had om zich op de hoogte te stellen van de op zijn vakgebied belangrijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de aan het gebruik van asbesthoudend materiaal verbonden gezondheidsrisico’s en de in verband daarmee te nemen preventieve maatregelen. Dit kon bijvoorbeeld door kennisname van de uitgaven van de Arbeidsinspectie over relevante werkomstandigheden. [eiser]s stelling dat hij bij kennisname van de brochure van de Arbeidsinspectie uit 1971 onvoldoende zou zijn gewaarschuwd stuit af op de inhoud van de brochure, in het bijzonder hetgeen onder 4. (onder het kopje “inwerking van asbest op de mens”) staat, te weten - voor zover hier van belang -: “Ingeademd asbeststof vormt een bedreiging voor de gezondheid van de mens. Ziekelijke afwijkingen veroorzaakt door asbest vindt men hoofdzakelijk in de longen, aan de pleura (longvlies) en aan het peritoneum (buikvlies). (…) De schadelijke werking van asbest kan zich ook uitstrekken tot de pleura en het peritoneum. Het is sinds enige jaren bekend, dat contact met asbest kan leiden tot een vroeger vrij zeldzaam geconstateerde afwijking, het mesothelioom, een langzaam en fataal verlopend ziekteproces, waarbij hoofdzakelijk het longvlies en/of het buikvlies wordt aangetast. het is een zelfstandig ziektebeeld, dus geen complicatie van asbestose. (…)”.
Hetgeen hiervoor is overwogen over de verantwoordelijkheid van [eiser] als kleine zelfstandige om zich op de hoogte te stellen geldt eens temeer tegen de achtergrond van de maatschappelijke discussie over de aan het gebruik van asbest verbonden gezondheidsrisico’s, die in de jaren ´70 van de vorige eeuw is gevoerd en waar [eiser] kennis van moet hebben gedragen.
Voorshands zal dan ook bij de begroting van het voorschot worden uitgegaan van een component eigen schuld van 50%.
4.21 Het voorgaande in aanmerking nemend en rekening houdend met het vanwege de financiële situatie van het gezin van [eiser] bestaande restitutierisico, wordt het bedrag van het toe te wijzen voorschot bepaald op € 20.000,--.
4.22 Daar partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.
veroordeelt Eternit om aan [eiser] bij wijze van voorschot op schadevergoeding binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te betalen € 20.000;
compenseert de proceskosten in dier voege dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
/1548