RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
de vennootschap naar vreemd recht SVEN HOLSØE’S EFTF,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Kopenhagen (Denemarken),
eiseres in conventie bij exploot van dagvaarding van 22 april 2005,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Jumelet, advocaat te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNILEVER RAW MATERIALS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigden: mr. W.H. Claassen en mr. M.D.A. van Bodegraven, beiden advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Holsoe” respectievelijk “URM”.
URM heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat haar statutaire naam per 2 januari 2006 is gewijzigd in Unilever Nederland Services B.V.
1. Het verloop van het proces
Dit blijkt uit de processtukken waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- dagvaarding van 22 april 2005;
- akte overlegging producties aan de zijde van Holsoe, met producties;
- conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek, aan de zijde van Holsoe;
- conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, met één productie;
- conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
- antwoordakte aan de zijde van URM, met één productie.
2. De vaststaande feiten in conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd
weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende vast:
2.1 URM is de zogenoemde back office voor Unilever Raw Materials A.G. in Zug (Zwitserland). URM regelt het transport en de afhandeling van de partijen van raw materials, zoals plantaardige olie, die door deze Zwitserse vennootschap worden gekocht of verkocht.
2.2 Vanuit Denemarken werd de lading voor URM voor de desbetreffende regio jarenlang met bemiddeling van Holsoe per schip vervoerd, voor het overgrote deel door de rederij M.H. Simonsen ApS (verder: Simonsen), die een tweetal speciaal voor het vervoer van plantaardige oliën geschikte schepen heeft.
Aan de bemiddeling door Holsoe heeft URM in 2004 een einde gemaakt.
3. De vorderingen en de grondslagen daarvan
3.1 De vordering van Holsoe houdt in dat URM wordt veroordeeld bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad aan Holsoe te betalen:
- € 32.226,47 voor de misgelopen commissie van de niet in acht genomen opzegtermijn alsmede
- € 64.452,94 voor klantenvergoeding,
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juli 2004 althans vanaf de dag der dagvaarding, alsmede
- € 2.842,- althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag wegens de buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van URM in de kosten van het geding.
Holsoe heeft aan de eis naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd:
Holsoe is sinds het begin van de jaren ‘90 de “huis Broker” geweest van URM. De werkzaamheden van Holsoe bestonden primair uit het in opdracht van en voor “the account of” URM verlenen van bemiddeling bij en sluiten van bevrachtingsovereenkomsten tussen URM als bevrachter en diverse rederijen als vervrachters.
De overeenkomst tussen partijen is een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW.
De tussen URM en Holsoe (althans diens rechtsvoorgangster Soeren Jansens Succsr. Ltd) overeengekomen beloning voor de werkzaamheden van Holsoe was tweeëneenhalf procent van de vracht en foutvracht en overliggeld per gesloten bevrachtingsovereenkomst. Alle vervoer vond plaats volgens het charter van 15 januari 1997 (verder: het charter). Uit het derdenbeding opgenomen in clausule 38 van het charter blijkt dat Holsoe recht heeft op 2,5% commissie. De hoogte van de commissie is bepaald in overleg tussen Holsoe en URM. De commissie werd niet rechtstreeks door URM, doch via een omweg, namelijk via de desbetreffende rederijen zoals omschreven in clausule 38 van het charter, aan Holsoe betaald. Zo’n constructie komt in de praktijk wel vaker voor. Het gemiddelde van de commissie dat aan Holsoe is betaald in de afgelopen jaren is ongeveer DKK 450.000,-.
Zonder Holsoe ook maar enigszins op de hoogte te stellen is URM met een andere “Broker” in zee gegaan. In juli 2004 heeft URM dit telefonisch bevestigd. URM heeft niet deugdelijk opgezegd en heeft tevens niet de wettelijke opzegtermijn van zes maanden in acht genomen.
Holsoe heeft hierdoor schade geleden.
Primair vordert Holsoe een schadeloosstelling op grond van artikel 7:441 BW, zijnde een vergoeding voor de misgelopen provisie, alsmede een klantenvergoeding (artikel 7:442 lid 1 sub b BW). De gemiddelde provisie voor de laatste zes maanden bedraagt € 32.226,47 en de misgelopen provisie dient derhalve aan dit bedrag gelijk te zijn. De klantenvergoeding dient derhalve € 64.452,94 te bedragen, zijnde de gemiddelde provisie per jaar.
Subsidiair doet Holsoe, gezien de ondeugdelijke opzegging van de overeenkomst en voor het geval de overeenkomst nog altijd voortduurt, ondanks de ondeugdelijke opzegging van URM en later nog de opzegging van Holsoe zelf, en aangezien de overeenkomst meer dan zes jaar heeft geduurd, een beroep op artikel 7:437 lid 1 en 3 BW en verzoekt zij de rechtbank op basis van artikel 7:440 BW de overeenkomst tussen partijen te ontbinden.
De buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd conform het rapport Voorwerk-II.
3.2 URM heeft voor alle weren aangevoerd dat de sector kanton niet bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, omdat tussen partijen geen agentuurovereenkomst heeft bestaan en de vorderingen een hogere waarde dan € 5.000,- omvatten.
URM heeft de vordering voorts gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de rechtsverhouding tussen partijen beheerst wordt door het Deense recht, zodat op de gestelde agentuurovereenkomst het Deense recht van toepassing is, dat op de gestelde punten (met name de klantenvergoeding) andere regelingen kent. Nu Holsoe haar vorderingen heeft gebaseerd op de bepalingen in boek 7 BW, liggen de vorderingen reeds hierom voor afwijzing gereed.
URM betwist dat tussen partijen een agentuurovereenkomst bestaat of heeft bestaan. Tussen partijen bestaat überhaupt geen duurovereenkomst. Holsoe stelt nauwelijks iets over het bestaan en het ontstaan van de gestelde agentuurovereenkomst, die in elk geval ook volgens Holsoe zelf niet op schrift staat. Ook hierom moet de vordering worden afgewezen.
Holsoe was geen agent van URM. Zij was niet de “Broker”, laat staan de “huis Broker” van URM. Holsoe is op enig moment, kennelijk begin 1995, in beeld gekomen als aanspreekpunt/doorgeefluik van Simonsen, waarmee URM toen al sinds jaar en dag contact had. Omdat dat praktisch gezien weinig toegevoegde waarde had, heeft URM besloten het “tussenstation” Holsoe niet meer in te schakelen.
Als al zou moeten worden geoordeeld dat Holsoe in opdracht URM werkte, was er slechts sprake van losse opdrachten: 90-95% van de lading werd vervoerd via Simonsen. Slechts in 5-10% van de gevallen, als Simonsen niet in de gelegenheid was de lading voor URM te vervoeren, raadde Holsoe een andere rederij aan met wie zij contact had. URM stond het derhalve vrij de contacten met Holsoe te verbreken. Een en ander is trouwens op een volledig correcte manier gegaan, waarbij Holsoe in een vroeg stadium is medegedeeld dat er geen opdrachten meer zouden volgen. Op 24 februari 2004 is - onverplicht en puur fatsoenshalve - in Denemarken mondeling aan de heren Hansen senior en junior van Holsoe medegedeeld dat URM vanaf de tweede helft van 2004 geen lading meer via Holsoe zou aanbrengen. Er is dus wel degelijk, zij het onverplicht, een opzegtermijn (van ruim vier maanden) in acht genomen, indien geoordeeld mocht worden dat een opzegtermijn aan de orde is. De heren Hansen hebben die beslissing van URM toen niet aangevochten.
URM heeft nimmer de commissie aan Holsoe betaald. URM heeft ook geen commissiebedrag voor Holsoe aan de rederij betaald. De wijze van betaling alsmede de hoogte van de commissie van Holsoe zijn ook niet met URM besproken of afgesproken. Holsoe werd door de rederij bij wie zij de lading aanbracht, betaald, omdat zij handelde in opdracht en voor rekening van die rederij, en niet URM. Ook op dit punt heeft Holsoe haar stellingen onvoldoende uitgewerkt.
Tenslotte betwist URM de gestelde schadeposten, inclusief het recht op een klantenvergoeding (kort gezegd omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat Holsoe voor nieuwe klanten of orders zorgde), alsmede de buitengerechtelijke incassokosten, zoals uiteengezet in de conclusie van antwoord.
3.3 URM vordert in reconventie dat Holsoe bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld aan haar te betalen € 18.603,- alsmede € 1.748,60, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
met veroordeling van Holsoe in de kosten van het geding.
Aan de vordering heeft URM naast de vaststaande feiten en hetgeen in conventie naar voren is gebracht, het volgende ten grondslag gelegd.
Holsoe heeft - in verband met haar in conventie genoemde vordering op URM - op 22 juli 2004 geweigerd een lading raapolie die zij voor URM in opslag had, aan URM uit te leveren. Het betrof een gedeelte van een grote partij raapolie, opgeslagen in opslagtanks van de gemeente Sonderborg, waarover Holsoe de beschikking had.
Ondanks sommatie bleef Holsoe weigeren de partij uit te leveren. Uiteindelijk heeft URM erop gewezen dat uit het handelsregister kan worden opgemaakt dat haar moedermaatschappij, Unilever N.V. te Rotterdam, een zogeheten 403-verklaring voor haar heeft afgegeven, inhoudend dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen van URM. Bij deze zekerheid was het uitoefenen van een retentierecht door Holsoe, nog afgezien van de ondeugdelijkheid van haar vordering, volledig overbodig.
Indien komt vast te staan dat de vordering in conventie ondeugdelijk is en wordt afgewezen, komt tevens vast te staan dat het inroepen van het voormelde retentierecht door Holsoe onrechtmatig was jegens URM. Op die grond is Holsoe aansprakelijk voor de schade die URM, na doorbelasting door Unilever Bestfoods Deutschland GmbH, als gevolg van de uitoefening van dat retentierecht heeft geleden. De schade bedraagt uiteindelijk € 18.603,- aan foutvracht en transportkosten voor het leveren van vervangende raapolie alsmede € 1.748,60 aan kosten van de Deense advocaat die URM noodgedwongen heeft ingeschakeld, zoals gespecificeerd en toegelicht bij de eis in reconventie.
Holsoe is voor die schade hoe dan ook aansprakelijk, omdat zij een retentierecht heeft uitgeoefend om zekerheid te verkrijgen terwijl die zekerheid er al was.
3.4 Holsoe heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij erkent dat zij het gestelde retentierecht heeft uitgeoefend. URM heeft deze kwestie evenwel zelf onnodig vertraagd door Holsoe niet meteen te wijzen op de bij de kamer van koophandel in Rotterdam gedeponeerde zekerheid door Unilever N.V. Sterker nog, de Nederlandse advocaat van URM stelde een letter of undertaking op die als garantie door Unilever B.V. getekend zou worden. Toen Holsoe op 27 juli 2004 werd geïnformeerd over de zekerheid, heeft zij de lading direct vrijgegeven. De procedure in Denemarken heeft URM dus voor eigen rekening en risico gevoerd. URM heeft hiermee ook niet voldaan aan haar schadebeperkingplicht. De gestelde schade aan foutvacht en vervangende raapolie alsmede de hoogte daarvan worden betwist. Holsoe wijst er bovendien op dat de doorbelasting door Unilever Bestfoods Deutschland GmbH minder heeft bedragen dan URM stelt.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil acht de kantonrechter - met Holsoe - verwijzing van de zaak naar de sector civiel recht van deze rechtbank niet geïndiceerd. Holsoe beroept zich op het bestaan van een agentuurovereenkomst en de specifiek daarbij behorende rechtsgevolgen, zoals opgenomen in de artikelen 7:428 tot en met 7:445 BW. Enige andere rechtsgrond valt in de vordering niet te lezen en evenmin lijkt de vordering daarmee, gelet op de door Holsoe gestelde rechtsfeiten, ambtshalve door de kantonrechter te kunnen worden aangevuld.
Ingevolge artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van geschillen inzake agentuurovereenkomsten, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
De kantonrechter acht zich derhalve bevoegd van de vordering kennis te nemen.
4.2 Vervolgens is aan de orde de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen bepaald wordt door het Nederlandse of het Deense recht. Op dit punt behoeft de kantonrechter nadere inlichtingen van partijen, waartoe op na te melden wijze een comparitie van partijen zal worden gelast. Daartoe wordt het volgende overwogen, deels in samenhang met een aantal na te noemen inhoudelijke aspecten waarover de kantonrechter ter zitting eveneens nadere inlichtingen van partijen behoeft.
4.3 Voor overeenkomsten aangegaan na 1 oktober 1992 zal de beoordeling van het toepasselijke rechtsstelsel moeten plaatsvinden volgens het Haagse Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging van 14 maart 1978 (verder: het Vertegenwoordigingsverdag). Onduidelijk is of in de stellingen van Holsoe de agentuurovereenkomst is ingegaan voor of na genoemde datum van 1 oktober 1992. Holsoe zal zich dienaangaande nog ter zitting moeten uitlaten.
Omdat Holsoe in een e-mail van 17 februari 2003 (productie 3) spreekt van een start van de samenwerking met URM begin 1995, hetgeen wordt bevestigd in punt 21 van de conclusie van repliek (“samenwerking van bijna 20 jaar”), ligt het voor de hand dat de keuze voor het Deense of Nederlandse rechtsstelsel zal moeten worden bepaald op grond van het Vertegenwoordigingsverdrag.
4.4 Ingevolge artikel 5 van het Vertegenwoordigingsverdrag is allereerst relevant of partijen een rechtskeuze zijn overeengekomen. Die rechtskeuze moet volgens genoemd artikel expliciet zijn overeengekomen dan wel met redelijke zekerheid af te leiden zijn uit de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Tussen partijen staat vast dat zij in elk geval niet uitdrukkelijk zijn overeengekomen hun geschillen aan de Deense dan wel Nederlandse rechter voor te leggen. Ook in de stellingen van Holsoe bevat de (mondeling tot stand gekomen) agentuurovereenkomst geen uitdrukkelijke rechtskeuze. De kantonrechter kan Holsoe niet volgen in haar standpunt dat bij het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen op het punt van de rechtskeuze dient te worden aangesloten bij de afzonderlijke bevrachtingsovereenkomsten tussen URM en de rederijen, waarin wèl een keuze voor de Nederlandse rechter is opgenomen. Bij deze overeenkomsten is Holsoe immers geen partij en ook inhoudelijk wijken die overeenkomsten naar inhoud, duur en strekking wezenlijk af van de gestelde agentuurovereenkomst, zodat de kantonrechter hierin niet - en zeker niet in het licht van de betwisting door URM - met de vereiste mate van zekerheid een keuze van URM kan lezen voor Nederlands recht ter beslechting van haar geschillen met Holsoe.
Voor zover Holsoe zich beroept op het charter, dat ook een keuze voor Nederlands recht bevat, geldt dat de onderhavige procedure betrekking heeft op een vordering van Holsoe tot schadeloosstelling en klantenvergoeding, en niet op commissie in de zin van het charter, ook al lijkt Holsoe dat hier en daar in haar conclusies te miskennen. Bovendien is Holsoe ook bij het charter geen partij. Ook het charter kan dus niet bepalend zijn voor de vraag welk rechtsstelsel hier van toepassing is.
Van een rechtskeuze als hiervoor bedoeld is dus geen sprake.
4.5 Bij toepasselijkheid van het Vertegenwoordigingsverdrag lijkt, gelet op het vorenstaande, ingevolge artikel 6 van dat verdrag het Deense rechtsstelsel van toepassing op het onderhavige geschil, nu Holsoe in Denemarken kantoor houdt. Voor die situatie dient vervolgens allereerst een antwoord te worden gegeven op
- de vraag of naar Deens recht de agentuurovereenkomst (het begrip handelsagent) slechts ziet op het totstandbrengen van goederenovereenkomsten en niet de dienstenovereenkomsten waarop de onderhavige vordering is gebaseerd en
- de vraag of naar Deens recht de agentuurovereenkomst (het begrip handelsagent) ook betrekking heeft op ship brokers, indien en voorzover moet worden aangenomen dat Holsoe in dezen als zodanig gehandeld heeft.
Partijen zullen zich ter zitting hierover nog kunnen uitlaten. De kantonrechter merkt hierbij op dat hij de verhandelingen van Holsoe over de kwestie van de shore tanks buiten beschouwing laat, nu deze eerst in de conclusie van dupliek in reconventie naar voren zijn gekomen en geen raakvlak met de onderhavige vordering vertonen.
4.6 De kantonrechter gaat er voor het overige vanuit dat op grond van de EG-richtlijn inzake zelfstandige handelsagenten van 18 december 1986 (86/653/EEG) in zowel het Nederlandse als het Deense rechtsstelsel - indien van toepassing en voor zover in dezen relevant - aan de volgende elementen van een agentuurovereenkomst voldaan moet zijn wil de vordering toewijsbaar zijn:
a) Holsoe als zelfstandig tussenpersoon: van URM wordt verwacht dat zij ter zitting nader toelicht - en zonodig met stavende stukken onderbouwt - hoe in concreto (door wie, wanneer, waar e.d.) Holsoe als het beweerdelijke aanspreekpunt/doorgeefluik van Simonsen bij haar in beeld is gekomen, nadat er al jarenlange samenwerking tussen URM en Simonsen was geweest.
b) mandaat/opdracht van URM aan Holsoe om in permanente samenwerking te bemiddelen bij de totstandkoming van bevrachtingsovereenkomsten: Holsoe dient ter zitting te concretiseren hoe in haar visie de samenwerking met URM tot stand gekomen is (ref. punt 12 en punt 18 van de conclusie van dupliek in reconventie). Op Holsoe rust - voor zover dit aan de orde komt - de bewijslast van de juistheid van haar stelling dat zij de “huis Broker” van URM was. Vooralsnog ontbreekt het bewijs hiervoor. De brief van Simonsen (productie 4) is hiertoe vooralsnog onvoldoende. Ter zitting kan Holsoe aangeven hoe zij een eventuele bewijsopdracht ter zake wenst in te vullen. De kantonrechter verzoekt Holsoe ter zitting alvast zo enigszins mogelijk informatie in te brengen over aantallen door haar bemiddelde contracten per jaar per rederij, over door haar aangebrachte klanten (of extra orders van bestaande klanten), over door haar opgezette lijnen (ref. punt 13 conclusie van repliek) en eventuele andere activiteiten waaruit haar toegevoegde waarde voor URM blijkt, dit mede met het oog op de gevorderde klantenvergoeding.
c) recht van Holsoe op provisie: vast staat tussen partijen dat Holsoe 2,5% commissie van de rederij ontving voor door de haar bemiddelde transporten voor URM. Vooralsnog staat niet vast dat URM betrokken was bij de afspraak hierover. Evenmin is tot dusverre gebleken dat URM op haar beurt deze commissie aan de rederij betaalde. Partijen zullen zich ter zitting erover kunnen uitlaten of dit laatste naar Nederlands respectievelijk Deens recht vereist is in een agentuurovereenkomst. Holsoe, op wie de bewijslast rust, zal zich ter zitting kunnen uitlaten over hoe zij - indien dit in deze procedure aan de orde komt - een eventuele bewijsopdracht wenst in te vullen van de juistheid van haar stelling dat zij met URM heeft afgesproken dat aan haar een commissie van 2,5% zou worden betaald (en dat URM die ten behoeve van Holsoe aan de rederijen betaalde).
4.7 Indien en voor zover in deze procedure wordt vastgesteld dat tussen partijen een agentuurovereenkomst is gesloten, komt aan de orde of deze door URM is opgezegd en wel met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke vereisten. De door URM geschetste toedracht van de onverplichte opzegging is vooralsnog onduidelijk. Ter zitting kunnen partijen allereerst de toedracht van de besprekingen in Denemarken op of rond 24 februari 2004 (nader) schetsen. Voorts dienen partijen ter zitting aan te geven in hoeverre het Deense recht op dit punt afwijkt van het Nederlandse recht, voor het geval het Deense recht dient te worden gehanteerd. De kantonrechter overweegt alvast dat op dit punt de bewijslast op URM rust, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van haar verweer dat opzegging heeft plaatsgevonden.
4.8 In een volgend stadium van de procedure komt mogelijkerwijs de door Holsoe gestelde schade aan de orde. Voor het geval geconcludeerd wordt dat het Deense rechtsstelsel van toepassing is op het onderhavige geschil en dat er sprake is van een tussen partijen gesloten agentuurovereenkomst, dienen partijen zich ter zitting alvast gemotiveerd uit te laten over de vraag of het Deense rechtsstelsel (wet + jurisprudentie) voorziet in de rechtsgevolgen van schadeloosstelling en klantenvergoeding waarop de primaire vordering ziet, alsmede of dit voorziet in de subsidiair gevorderde optie van ontbinding door de rechter.
4.9 Mocht ter zitting onvoldoende duidelijkheid ontstaan over de toepasselijke Deense rechtsregels, dan zal de kantonrechter zich zonodig ter voorlichting over die rechtsregels schriftelijk wenden tot het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage. Partijen kunnen zich alsdan ter zitting uitlaten over de daarbij te hanteren vraagstelling.
4.10 De uitkomst van de procedure in conventie kan, ook in de stellingen van URM, bepalend zijn voor het oordeel over de vraag of Holsoe met het uitoefenen van het retentierecht onrechtmatig heeft gehandeld jegens URM. De beoordeling en beslissing over de reconventionele vordering dient dan ook te worden aangehouden in afwachting van de beoordeling en beslissing in de procedure in conventie.
4.11 Partijen zullen alvast ter zitting in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter om van de reconventionele vordering kennis te nemen, nu het onderwerp van geschil is een schade door onrechtmatige daad met een waarde groter dan € 5.000,-
Nu partijen daaromtrent niets hebben aangevoerd, zal beslechting van het geschil in elk geval naar Nederlands recht dienen plaats te vinden.
voorts in conventie en reconventie
4.12 De comparitie van partijen zal tevens worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling.
4.13 Bepaald zal worden dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
4.14 Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
verklaart zich bevoegd van de vordering kennis te nemen, en
voorts in conventie en reconventie
alvorens verder te beslissen,
bepaalt dat partijen, behoorlijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is [naar keuze de eigen gemachtigde(n)] en desgewenst met gemachtigde(n), op woensdag 11 oktober 2006 van 10.05 tot 12.00 uur dienen te verschijnen ter zitting van de hierna te noemen kantonrechter voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. De zitting zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw (rode gebouw, ingang B), Wilhelminaplein 100 te Rotterdam;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.