ECLI:NL:RBROT:2006:AY6209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
235410 / HA ZA 05-902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van woonwagenstandplaats door gemeente zonder titel tegen eiseres

In deze zaak vorderde eiseres, die samen met haar echtgenoot en kinderen in een woonwagen op een standplaats woonde, een verklaring voor recht en schadevergoeding van de gemeente Rozenburg. De gemeente had de woonwagen ontruimd op basis van een ontbinding van de huurovereenkomst met haar echtgenoot, zonder dat er een rechtsgeldige titel tegen eiseres bestond. De rechtbank oordeelde dat de ontruiming onrechtmatig was, omdat eiseres van rechtswege hoofdhuurder was geworden na de ontbinding van de huurovereenkomst met haar echtgenoot. De gemeente was op de hoogte van de situatie, maar heeft desondanks de ontruiming doorgezet. Eiseres stelde dat de ontruiming schade had veroorzaakt aan de woonwagen en andere roerende zaken, en vorderde vergoeding van deze schade. De gemeente betwistte de onrechtmatigheid van de ontruiming en stelde dat eiseres geen schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade die eiseres had geleden als gevolg van de onrechtmatige ontruiming. De zaak werd verwezen naar de rol voor nadere onderbouwing van de schade.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 235410 / HA ZA 05-902
Uitspraak: 4 juli 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.H.de Bruin,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
- tegen -
de GEMEENTE ROZENBURG,
zetelende te Rozenburg,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. N.S.J. Koeman te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "de gemeente".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 10 maart 2005 en de door [eiseres] overgeleg-
de producties;
- conclusie van antwoord, met producties
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 15 juni 2005 waarin de incidente-
le vordering is afgewezen;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 17 juli 2005, waarbij een comparitie
van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 25 november 2005;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door
[eiseres] overgelegde producties;
- akte aan de zijde van [eiseres], met producties;
- akte aan de zijde van de gemeente;
- de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnota c.q. pleitaantekeningen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
[Eiseres] is en was ook in 2002 in gemeenschap van goederen gehuwd met [X], (hierna ook te noemen [X]).
2.2
[Eiseres], [X] en hun kinderen wonen en woonden ook in 2002-2003 samen in een aan hen in eigendom toebehorende woonwagen op een standplaats aan de [straat en huisnummer] in [woonplaats].
2.3
De tussen [X] en de gemeente sedert 1997 bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de grond van de standplaats van de wagen is bij verstekvonnis van de kantonrechter d.d. 1 oktober 2002 ontbonden; de kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming daarbij toegewezen.
De vordering van [X] om de gemeente te verbieden dit vonnis te executeren is door de voorzieningenrechter afgewezen, welk vonnis bij arrest van 13 februari 2004 door het Gerechtshof te ‘s Gravenhage (hierna: het Hof) is bevestigd. Cassatie is niet ingesteld.
Dit arrest is op 23 juli 2004 aan [X] betekend, onder aanzegging om de standplaats binnen 14 dagen te ontruimen.
2.4
De raadsman van [eiseres] heeft bij brief van 29 april 2003 de (raadsman van) de gemeente en de betrokken deurwaarder als volgt bericht:
“ Er ligt een ontruimingsvonnis jegens de heer [X] (…)
De heer [X] is gehuwd met [eiseres]. En zij woont eveneens aan de [straat en huisnummer] te [woonplaats]. (…)
Ik wijs u er op dat u geen titel heeft tegen [eiseres] (…) Zij heeft een zelfstandig huurrecht en kan niet ontruimd worden op grond van het vonnis jegens de heer [X].
Ik stel u nu reeds aansprakelijk voor alle schade (…) Ik wijs u op de uitspraken gepubliceerd (…)”
2.5
Een brief van de deurwaarder namens de gemeente d.d. 19 augustus 2004 aan [X] luidt voor zover thans van belang als volgt:
“Mijne heer,
Wij hebben moeten vaststellen dat u, ondanks het bevel gedaan in het exploot… de standplaats aan de [straat en huisnummer] te [woonplaats] te ontruimen, geen gevolg heeft gegeven.
Wij hebben inmiddels maatregelen genomen, teneinde de ontruiming te bewerkstelligen.
(…) een voorlopige offerte levert op dat de ontruiming minimaal EUR 15.000,00 exclusief BTW, gaat kosten.
Teneinde u deze executiekosten te besparen stellen wij u nog gedurende drie weken na heden in de gelegenheid om alsnog zelf de standplaats te ontruimen, bij gebreke waarvan wij zonder verdere aankondiging tot daadwerkelijke ontruiming van de standplaats zullen overgaan.(…)”
2.6
Op 18 oktober 2004 heeft de deurwaarder in opdracht van de gemeente de standplaats met behulp van de sterke arm ontruimd. Daarbij is de woonwagen met een dieplader verplaatst; enige aanbouwen (keuken, kinderslaapkamer, overdekte veranda) alsmede het terras zijn afgebroken.
2.7
De voorzieningenrechter heeft op vordering van [eiseres] bij vonnis d.d. 16 november 2004 de gemeente veroordeeld om de standplaats en de verwijderde roerende zaken weer aan [eiseres] ter beschikking te stellen en de woonwagen op deugdelijke wijze op de standplaats te plaatsen, zodanig dat deze geschikt is voor bewoning. Dit vonnis is bij arrest van 9 december 2005 bekrachtigd door het Hof; cassatie is niet ingesteld.
2.8
Nadat [eiseres] en haar gezin enige tijd in een voor de sloop bestemde huurwoning hadden gewoond is ingevolge de in 2.7 bedoelde uitspraak in of omstreeks april 2005 de woonwagen teruggeplaatst, waarna [eiseres] daar weer is gaan wonen. [Eiseres] en [X] hebben geen nieuw huurcontract betreffende de standplaats gesloten, doch betalen elke maand een gebruiksvergoeding.
2.9
Ter vervanging van de bij de ontruiming in 2004 afgebroken bijgebouwen hebben [eiseres] en [X] inmiddels een aanbouw aan de woonwagen geplaatst.
De gemeente heeft [eiseres] en [X] onder het aanzeggen van bestuursdwang gelast om die te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft, in het kader van een door [eiseres] gevraagde bestuursrechtelijke voorlopige voorziening, op 9 september 2005 het bestreden besluit geschorst tot en met 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van [eiseres] tegen dat besluit. Er is nog geen beslissing op dat bezwaar.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die door de onrechtmatige ontruiming is ontstaan, welke schade nader opgemaakt zal moeten worden bij staat, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
(Op de vordering tot het betalen van een voorschot is bij het tussenvonnis d.d. 15 juni 2005 reeds -afwijzend- beslist).
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De ontruiming was onrechtmatig jegens [eiseres].
De huurovereenkomst met [X] was beëindigd, maar [eiseres] was daarna van rechtswege hoofdhuurder en tegen haar had de gemeente geen titel. De gemeente was daarvan op de hoogte gelet op de brief van april 2003, maar heeft desondanks -en dus onrechtmatig- ontruimd.
3.2
Als gevolg van de ontruiming, die ondeskundig en onzorgvuldig is uitgevoerd, is schade ontstaan aan de woonwagen. De tuin, de afzettingen en de aanbouwen zijn vernield, inboedelgoederen en andere, op het perceel aanwezige en aan [eiseres] toebehorende roerende zaken zijn deels beschadigd/vernield en deels door de gemeente zonder toestemming weggegooid.
Deze schade dient de gemeente te vergoeden.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Betwist wordt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de ontruiming. De gemeente beschikte over een titel jegens [X], zowel [eiseres] als [X] wisten dat de gemeente daadwerkelijk zou gaan ontruimen; op de brief van augustus 2004 heeft [eiseres] echter niet gereageerd. Bovendien hebben [eiseres] en [X] in een gesprek voorafgaand aan de ontruiming laten weten zich daarbij neer te leggen.
4.2
Zelfs als de ontruiming jegens [eiseres] onrechtmatig was wordt betwist dat daardoor schade is geleden.
De ontruiming is, voor zover mogelijk, zorgvuldig uitgevoerd; het weggooien van zaken is met instemming van [eiseres] en [X] geschied. De schade door het verwijderen van de wagen en aan de wagen zelf is in natura vergoed, doordat de wagen is teruggeplaatst en daaraan ook reparaties hebben plaatsgevonden.
[Eiseres] en [X] hebben vervolgens eigenmachtig en in strijd met de regels -zij hadden niet de vereiste bouwvergunning- een nieuwe aanbouw geplaatst.
Tot vergoeding van die kosten kan de gemeente niet gehouden zijn; ook de aanbouwen ter vervanging waarvan de nieuwe aanbouw dient waren illegaal aangebracht.
4.3
In ieder geval is een eventueel bestaande aansprakelijkheid van de gemeente beperkt, omdat [eiseres] eigen schuld heeft. Na de brief van april 2003 heeft [eiseres] nooit meer enige aanspraak gemaakt op haar positie als medehuurster. Zij heeft de indruk gewekt dat zij zich bij de ontruiming neerlegde en zij heeft nagelaten adequate actie te ondernemen.
4.4
Als er al schade is veroorzaakt dan behoeft de gemeente die slechts te vergoeden voor zover [eiseres] zelf (en dus niet [X]) die geleden heeft.
5. De beoordeling
5.1
Tussen partijen staat (terecht) vast, dat de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats moet worden beschouwd als een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte als bedoeld in art. 7: 232 e.v. BW.
Uit de derhalve toepasselijke wettelijke regeling vloeit voort, dat [eiseres] van rechtswege medehuurster van [X] was. Mede in aanmerking genomen de doelstelling van deze regeling, te weten het bieden van een vergaande mate van rechtsbescherming aan huurders en de samenwonende echtgenoten, moet de wettelijke regeling zo worden opgevat dat, in een geval als dit, waar de verhuurder slechts ten aanzien van [X] de ontbinding heeft gevraagd en [eiseres] niet in rechte heeft betrokken, zij na die ontbinding van rechtswege als hoofdhuurster is aan te merken. Dat betekent, dat de titel die de gemeente tegen [X] had niet tot gevolg had dat de gemeente ten opzichte van [eiseres] gerechtigd was de standplaats te ontruimen. Omdat de gemeente ook geen andere rechtsgeldige titel ten opzichte van [eiseres] had was de ontruiming van de standplaats dus jegens [eiseres] in beginsel onrechtmatig.
5.2
Dat zou anders kunnen liggen, als [eiseres] met de ontruiming zou hebben ingestemd, in de zin van: daarmee akkoord gegaan op zodanige wijze, dat zij haar recht heeft verwerkt om zich vervolgens nog op haar eigen recht als huurster te beroepen.
Daarvan is echter niet gebleken. De brief van april 2003 wijst in andere richting en hetgeen de gemeente heeft gesteld is onvoldoende om, als dat al vast zou staan, tot een ander oordeel te komen. De stellingen van de gemeente houden immers niet meer in dan dat [eiseres] na de brief van april 2003 heeft stilgezeten, dat zij tijdens het gesprek met de deurwaarder en de hulpofficier van justitie de indruk heeft gewekt dat zij zich bij de ontruiming neerlegde en dat er op de dag van de ontruiming mede met haar afspraken zijn gemaakt over de afvoer van roerende zaken etc. Dat alles is echter, in het licht van meergenoemde brief van april 2003 en het gegeven dat [eiseres] niet zelf tot ontruiming is overgegaan, in redelijkheid hoogstens te duiden als het zich neerleggen bij de feitelijke gang van zaken; de gemeente kon daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zij geen aanspraak meer zou maken op haar rechten als huurster. (Een en ander nog daargelaten of overigens is voldaan aan de vereisten voor rechtsverwerking).
5.3
In dit verband heeft de gemeente nog aangevoerd, dat van [eiseres] toch in elk geval verwacht had kunnen worden dat zij of na betekening van het arrest op 23 juli 2004 of na de brief van 19 augustus 2004 enigerlei actie zou ondernemen om haar rechten als huurster te effectueren.
Daargelaten of dit betoog wordt gezet in de sleutel van rechtsverwerking of in die van eigen schuld, het gaat niet op.
Nog daargelaten dat zowel de betekening als de brief zijn gericht aan [X] en niet aan [eiseres] kan dit enkele stilzitten bij de gemeente in redelijkheid niet de indruk, laat staan het gerechtvaardigd vertrouwen, hebben gewekt dat [eiseres] haar rechten liet varen. Nu meergemelde brief van augustus 2004 bovendien niet in afschrift aan de advocaat van [eiseres] was gezonden en de tekst daarvan, zeker voor iemand zoals [eiseres], die slechts een zeer beperkte opleiding heeft gevolgd, niet onmiddellijk te doorgronden is, kan [eiseres] ook niet verweten worden dat zij daarop geen actie heeft ondernomen. Daarbij moet worden bedacht dat aan een geslaagd beroep op eigen schuld in een situatie als deze hoge eisen gesteld moeten worden.
5.4
Uit het voorgaande vloeit voort dat de ontruiming jegens [eiseres] onrechtmatig was en dat de gemeente dus aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] die daaruit is voortgevloeid. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure bestaat geen aanleiding, nu aangenomen moet worden dat de schade thans geheel vast staat en [eiseres] in staat moet zijn deze deugdelijk te onderbouwen.
Gelet op hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd heeft zij bij haar vordering strekkende tot een verklaring voor recht het oog gehad op drie soorten schade, alle samenhangende met die ontruiming, te weten:
a-de schade voortvloeiende uit de ontruiming als zodanig, daarbij inbegrepen het enige tijd in een andere woning moeten verblijven en de daarmee samenhangende kosten;
b-de schade aan de woonwagen, de aanbouwen en de roerende zaken die is ontstaan doordat de ontruiming onzorgvuldig is geschied;
c-de gevolgschade, zoals de kosten van expertise en rechtsbijstand en de kosten voortvloeiende uit het onzorgvuldig terugplaatsen van de wagen.
5.4.1
Voor wat betreft de onder 5.4a bedoelde schadesoort
De gemeente heeft -op zichzelf terecht- gesteld, dat de woonwagen inmiddels op haar kosten is teruggeplaatst en dat de schade in zoverre in elk geval ten dele reeds in natura is vergoed. Dat heeft tot gevolg dat van deze soort van schade geen sprake meer is geweest na de datum van terugplaatsen, maar dat laat onverlet het gegeven dat [eiseres] als gevolg van de ontruiming gedurende ongeveer een half jaar ten onrechte niet in de wagen op de [straat] heeft kunnen wonen. Voorzover dit extra kosten heeft meegebracht, komen deze kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking; [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld deze nader te specificeren en met stukken te onderbouwen.
Bij het beoordelen van de posten kan bezien worden of tegenover bepaalde posten wellicht besparingen ter verrekening staan.
Voor zover het gaat om de aanbouwen is de gemeente kennelijk van oordeel, dat schade daaraan buiten beschouwing moet blijven, omdat deze aanbouwen niet volgens de regels zouden zijn opgericht.
Dat standpunt is niet juist. Zelfs als de aanbouwen tegen de regels zijn opgericht kan toch uit de feitelijke gang van zaken niet anders worden afgeleid dan dat deze louter zijn afgebroken op grond van de -jegens [eiseres]- ondeugdelijke ontruimingstitel (en dus niet op basis van enigerlei bestuursrechtelijk ingrijpen in verband met de overtreding van regels omtrent de bouwvergunning of iets dergelijks). Dat betekent dus, dat de schade voortvloeiende uit die afbraak is toe te rekenen aan de onrechtmatige daad en daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt.
De gemeente kan niet, door thans aan te voeren dat hetgeen zij onrechtmatig heeft gedaan tot gevolg heeft dat een rechtmatige situatie is ontstaan, per saldo de bestuursrechtelijke regels en procedures omzeilen.
Voor zover deze schade bestaat in het vernielen van de tuin is de gemeente kennelijk van oordeel dat deze onvermijdelijk was en daarom niet vergoed behoeft te worden. Ook dit standpunt is onjuist.
Op zichzelf is aannemelijk dat deze schade inderdaad onvermijdelijk was in die zin dat het weghalen van de woonwagen met aanbouwen niet mogelijk was zonder de tuin te vernielen, maar nu dat weghalen onrechtmatig was is ook deze perifere schade toe te rekenen aan deze onrechtmatige daad en behoort deze dus in beginsel vergoed te worden.
Wel verdient opmerking, dat schade aan goederen die aan [X] en [eiseres] samen toebehoren in redelijkheid slechts vergoed behoeft te worden voor zover het betreft het aan [eiseres] toekomende deel, dat wil zeggen in beginsel de helft. Ten opzichte van [X] beschikte de gemeente immers wel over een rechtsgeldige titel en was dus de ontruiming niet onrechtmatig. Nu [X] en [eiseres] in gemeenschap van goederen zijn getrouwd betreft dit vermoedelijk alle schade, mogelijk met uitzondering van de kennelijk ook in dit deel van de vordering betrokken goederen die [X] gebruikte voor zijn bedrijfje, waaromtrent nadere inlichtingen noodzakelijk zijn. Daarbij kan onder meer van belang zijn in welke rechtsvorm dat bedrijfje werd gedreven. Indien het gaat om louter aan [X] of een derde (zoals een door hem gecontroleerde rechtspersoon) toebehorende zaken heeft [eiseres] ter zake vanzelfsprekend niets te vorderen.
5.4.2
Voor wat betreft de onder 5.4b genoemde schadesoort
Vooropgesteld moet worden, dat de gemeente gehouden was (zoals zij dat overigens ook geweest zou zijn als de ontruiming wel rechtmatig was en zoals zij dat ook jegens [X] was) de daadwerkelijke ontruiming met gepaste zorgvuldigheid uit te voeren. In dit verband heeft de gemeente aangevoerd, dat zij zorgvuldig heeft gehandeld, geen schade heeft toegebracht behalve hetgeen onvermijdelijk was, en dat er geen roerende zaken zijn weggegooid zonder dat daar toestemming voor was gegeven.
Nu [eiseres] stelt dat er goederen die (mede) aan haar toebehoorden zonder toestemming zijn beschadigd of vernield en daarop haar vordering baseert, zal zij die stelling, tegenover de betwisting van de gemeente, te zijner tijd hebben te bewijzen.
Tussen partijen is in confesso, dat er goederen zijn weggegooid. Tegen die achtergrond en met inachtneming van het ontbreken van enig schriftelijk blijk van instemming daarmee rust de bewijslast dat dit met toestemming van [eiseres] is gebeurd op de gemeente.
Voor zover het overigens gaat om bij de ontruiming aangerichte schade, met name die aan de woonwagen zelf, is de vordering in het licht van de betwisting tot dusverre onvoldoende onderbouwd. Immers, hoewel voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ontruiming niet in alle opzichten met de vereiste zorgvuldigheid is geschied, is van de schade die naderhand is geconstateerd aan de wagen onduidelijk of deze bij het weghalen of bij het terugplaatsen is ontstaan.
[Eiseres] vordert separaat vergoeding van het herstel van de schade aan de wagen die is aangetroffen na het terugplaatsen, en wel in het kader van de hierna onder 5.4.3 te bespreken gevolgschade. Uiteraard kan van dezelfde schade niet twee maal vergoeding worden verkregen. Voor vergoeding van deze schade zal dus hoogstens plaats zijn als, na nadere onderbouwing en eventueel bewijsvoering, zou blijken dat er naast die onder 5.4.3 te bespreken schade nog andere schade is geleden.
Datzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de schade aan de aanbouwen.
5.4.3
Voor wat betreft de onder 5.4c bedoelde schadesoort
De gevolgschade komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat ook hier geldt dat, nu de gemeente wel beschikte over een rechtsgeldige titel jegens [X] (zodat er jegens hem ook geen reden was om terug te plaatsen en evenmin voor vergoeding van bijkomende kosten) in beginsel slechts de helft van de schade vergoed behoeft te worden.
De betreffende kosten zijn echter tot dusverre onvoldoende duidelijk gespecificeerd en met stukken onderbouwd, zodat [eiseres] zulks alsnog zal moeten doen.
5.5
Uit het voorgaande blijkt, dat de gevraagde verklaring voor recht te zijner tijd zal worden gegeven met de beperkingen als hiervoor uiteengezet en dat voor wat betreft de schade nadere onderbouwing en eventueel bewijslevering zal hebben te volgen.
Zoals met partijen ter zitting is besproken zal de zaak nu eerst naar de rol worden verwezen. Partijen zullen zich, indien blijkt dat zij op basis van hetgeen hiervoor werd overwogen en ter zitting naar voren is gekomen geen overeenstemming in der minne kunnen bereiken, bij akte (eerst [eiseres]) kunnen uitlaten over de wijze van onderbouwing en bewijslevering; daarbij dienen zij zich mede uit te laten over de vraag, of daartoe een deskundigenbericht aangewezen is.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 13 september 2006 voor het nemen van een akte als bedoeld in 5.5 door [eiseres], waarop de gemeente binnen een termijn van 6 weken dient te reageren;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
106