ECLI:NL:RBROT:2006:AY6211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154826 / HA ZA 01-936
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling waarde erfpachtrecht in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vaststelling van de waarde van een erfpachtrecht centraal. De rechtbank deed uitspraak op 14 juni 2006 in een civiele procedure, waarbij de eiser in reconventie en meerdere gedaagden in reconventie betrokken waren. De zaak had betrekking op de waarde van het erfpachtrecht van een perceel, kadastraal bekend als gemeente Bernisse, sectie B, nummer 210, met een oppervlakte van 9 are, op de peildatum van 29 januari 2001. De rechtbank had eerder deskundigen benoemd om de waarde van het erfpachtrecht vast te stellen, en de deskundigen kwamen tot een waarde van € 145.000,00, rekening houdend met verschillende factoren zoals de aard, kwaliteit, ligging en bestemming van de grond.

De eiser in reconventie betwistte de vergoeding van de waarde van het erfpachtrecht en verwees naar een advies van een professor, maar de rechtbank oordeelde dat artikel 5:87 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onmiddellijke werking heeft en van toepassing is op de opzegging van het erfpachtrecht. De rechtbank volgde het deskundigenrapport en oordeelde dat de waarde van het erfpachtrecht inderdaad € 145.000,00 bedraagt. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gedaagden in reconventie verantwoordelijk zijn voor de kosten van opruiming en bodemonderzoek, die in totaal € 61.974,09 bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de eiser in reconventie af, omdat de vorderingen voor verrekening in aanmerking kwamen, wat betekende dat de eiser per saldo niets te vorderen had van de gedaagden. De eiser in reconventie werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden in reconventie, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. Dit vonnis werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 154826 / HA ZA 01-936
Uitspraak: 14 juni 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in reconventie,
procureur mr. L.J. den Hollander,
advocaat mr. A.A. den Hollander,
- tegen -
1. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
7. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
8. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
9. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
10. [gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats], Australië,
verweerders in reconventie,
en
11. [gevoegde partij],
wonende te [woonplaats], USA,
gevoegde partij,
procureur mr. J.P. de Man,
advocaat mr. F. Khalil te Den Haag.
Partijen blijven hierna aangeduid als “[eiser in reconventie]” respectievelijk
"[gedaagde in conventie sub 1 c.s.]".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 18 augustus 2004 en de daaraan ten
grondslag liggende processtukken, bij welk vonnis de rechtbank tot
deskundigen heeft benoemd J. van der Wel, E. Pekelder en P.G. van der Hoek;
- tussentijdse loonbepaling d.d. 27 juli 2005 waarbij de schadeloosstelling en
het loon van de deskundige E. Pekelder is bepaald op € 1.832,01;
- deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2005;
- bevelschrift d.d. 20 januari 2006, waarbij de totale schadeloosstelling en het
loon van de deskundigen J. van der Wel, E. Pekelder en P.G. van der Hoek
zijn bepaald op € 9.985,30. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het
bij vonnis d.d. 18 augustus 2004 bepaalde voorschot ten bedrage van
€ 7.500,00 niet toereikend is om de door de deskundigen ingediende
declaraties geheel te voldoen en heeft terzake van het resterende bedrag
van € 2.485,30 ten laste van [gedaagden in reconventie c.s.] de tenuitvoerlegging van het bevelschrift gelast;
- de door partijen na deskundigenbericht genomen conclusies, die van
[eiser in reconventie] met één productie.
2. De verdere beoordeling
2.1
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de in reconventie voorliggende vraag wat op de peildatum
29 januari 2001 de waarde is van het erfpachtrecht van het perceel kadastraal bekend gemeente Bernisse, sectie B, nummer 210, groot 9 are.
2.2
De bij voormeld vonnis benoemde deskundigen J. van der Wel, E. Pekelder en
P.G. van der Hoek hebben hun bevindingen en conclusies neergelegd in een
rapport d.d. oktober 2005. De deskundigen hebben in hun rapport de waarde van het recht van erfpacht per peildatum 29 januari 2001 gewaardeerd op een bedrag van € 145.000,00, daarbij rekening houdend met de aard, kwaliteit, ligging, gebruik, gebruiksmogelijkheden en bestemming, uitgaande van grond die geschikt is voor het gebruik conform de bestemming (en geen rekening houdend met de bekende verontreinigingen).
2.3
[Gedaagden in reconventie c.s.] refereren zich aan het deskundigenrapport.
[Eiser in reconventie] stelt primair (zoals eerder ook aangevoerd bij akte van 12 maart 2003) dat geen plaats is voor vergoeding van de waarde van het erfpachtrecht, omdat de vergoedingsregeling van artikel 5:87 lid 2 BW niet van toepassing is op de onderhavige opzegging van het recht van erfpacht.
Hij wijst in dit verband op een ingewonnen advies van prof. mr. W.M. Kleijn (productie 1 bij antwoordconclusie na deskundigenbericht). Subsidiair refereert [eiser in reconventie] zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door de deskundigen op € 145.000,00 vastgestelde waarde van het erfpachtrecht.
2.4
Artikel 166 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) bepaalt dat op een erfpacht, aangevangen voor het tijdstip van het in werking treden van het nieuwe recht artikel 766 BW (oud) van overeenkomstige toepassing blijft.
Dit betekent dat de eigenaar aan artikel 766 BW (oud) een bevoegdheid tot opzegging blijft ontlenen, zonder uit te sluiten dat daarnaast met toepassing van het nieuwe recht kan worden opgezegd, zowel door de eigenaar als door de erfpachter (MvA II, Parlementaire Geschiedenis Overgangswet, pagina 145).
In het vóór 1 januari 1992 geldende recht is niets geregeld over de vraag of de eigenaar de waarde van het erfpachtrecht moet vergoeden. Geregeld is slechts de opzegging door de eigenaar na verloop van dertig jaar voor het geval dat niets omtrent de duur van de erfpacht was bepaald (artikel 766 BW oud). Onder omstandigheden kon de erfpachter van zijn recht vervallen worden verklaard (artikel 780 BW oud).
De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis van 31 december 2003 geoordeeld (rechtsoverweging 2.9) dat noch uit artikel 166 Ow NBW, noch uit enige andere regel van overgangsrecht kan worden afgeleid dat aan de verplichting om de waarde van de erfpacht te vergoeden geen onmiddellijke werking toekomt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 5:87 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft en daarmee van toepassing is op de onderhavige opzegging van het recht van erfpacht. Dit oordeel ontleent de rechtbank aan de Parlementaire Geschiedenis Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (MvA II Inv., pagina 145), onder meer inhoudende:
“Met de nieuwe artikelen 5.7.1.2-2b heeft de regeling der opzegging van een erfpacht twee wijzigingen ondergaan die voor het overgangsrecht van belang zijn.
a. (…)
b. Nieuw is artikel 2a lid 2, dat de eigenaar een opzeggingsrecht geeft na 2 jaar wanbetaling van de canon en na andere ernstige wanprestatie, zulks in afwijking van artikel 780 (oud) BW, dat vervallenverklaring van de erfpacht na wanbetaling gedurende vijf jaren mogelijk maakt. Hoewel deze wijzigingen een zekere verslechtering van de positie van de erfpachter inhouden, behoeft dat niet tot eerbiedigende werking te leiden: artikel 780 is wel erg lankmoedig, althans voor onze tijd. De onmiddellijke werking van artikel 2a lid 2, die tevens de afschaffing van artikel 780 voor lopende erfpachten betekent, behoeft geen bijzondere bepaling.”
De rechtbank zal [eiser in reconventie] niet volgen in zijn betoog dat uit de vergelijking met artikel 5:99 BW juncto artikel 170 Ow NBW en uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt dat de regeling van artikel 166 Ow NBW meebrengt, dat ook artikel 5:87 lid 2 BW onder de eerbiedigende werking valt.
Artikel 5:99 BW bepaalt dat de eigenaar aan de erfpachter de waarde van gebouwen, werken en beplantingen moet vergoeden bij het einde van de erfpacht. Een dergelijke bepaling ontbrak in het oude recht dat slechts een wegnemings-recht kende (artikel 772 BW (oud).
De wetgever heeft er blijkens artikel 170 Ow NBW en de toelichting daarop uitdrukkelijk voor gekozen om de in artikel 5:99 BW opgenomen regeling geen onmiddellijke werking te geven. Een soortgelijke expliciete bepaling als in artikel 170 Ow NBW ontbreekt echter in artikel 166 Ow NBW, zodat artikel 5:87 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft.
Nu uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in casu niet een ander oordeel voortvloeit leidt het vorenstaande tot de slotsom, dat de rechtbank in de door [eiser in reconventie] bij antwoordconclusie na deskundigenbericht naar voren gebrachte argumenten geen aanleiding vindt terug te komen op haar eerder oordeel dat artikel 5:87 lid 2 BW onmiddellijke werking heeft en dat [eiser in reconventie] verplicht is
de waarde die de erfpacht heeft na het einde daarvan aan de erfpachter te vergoeden onder aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erfpachter te vorderen heeft.
2.5
Partijen refereren zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door de deskundigen op € 145.000,00 berekende waarde van het recht van erfpacht.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun deugdelijk onderbouwde advies om uit te gaan van een waarde van het erfpachtrecht van € 145.000,00. Het rapport van deskundigen dat gebaseerd is op hun kennis, ervaring en intuïtie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Niet is gebleken dat de deskundigen van onjuiste uitgangspunten zijn uitgegaan.
2.6
De rechtbank heeft bij voormeld tussenvonnis van 31 december 2003 (onder 2.7) overwogen dat voor vergoeding door [gedaagden in reconventie c.s.] in aanmerking komen de door [eiser in reconventie] gevorderde kosten van het opruimen en schoonmaken van het perceel, waaronder tevens vallen de kosten van het uit te voeren bodemonderzoek naar de (eventuele) aanwezigheid van chemische en asbestverontreinigingen.
Op gronden als in dat tussenvonnis onder 2.7 vermeld heeft de rechtbank toewijsbaar geoordeeld de kosten van bodemonderzoek en van opruiming van het perceel, in totaal een bedrag van € 50.219,86, de kosten van het verwijderen van de fundering ad € 9.817,50 en de kosten van deskundigen ARA Adviesburo BV en Verhagen & Hoppener makelaars ad € 606,90 respectievelijk € 1.329,83.
Het totaalbedrag van deze posten komt daarmee op € 61.974,09. [gedaagden in reconventie c.s.] zullen dit bedrag aan [eiser in reconventie] dienen te betalen, vermeerderd met - zoals door [eiser in reconventie] gevorderd en door [gedaagden in reconventie c.s.] onweersproken gelaten - de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 BW over dit bedrag van € 61.974,09 vanaf
12 maart 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
In aanmerking nemende dat [eiser in reconventie] verplicht is aan [gedaagden in reconventie c.s.] de waarde van de erfpacht (€ 145.000,00) te vergoeden onder aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van [gedaagden in reconventie c.s.] te vorderen heeft (€ 61.974,09, met rente), moet worden vastgesteld nu deze vorderingen voor verrekening in aanmerking komen, dat [eiser in reconventie] per saldo niets van [gedaagden in reconventie c.s.] te vorderen heeft.
Dit betekent dat de vordering van [eiser in reconventie] moet worden afgewezen.
2.7
[Eiser in reconventie] dient als de in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagden in reconventie c.s.] gevallen proceskosten in reconventie, de kosten van het deskundigenonderzoek ad € 9.985,30 daaronder begrepen.
3. De beslissing
De rechtbank,
in reconventie:
wijst af de vordering van [eiser in reconventie];
veroordeelt [eiser in reconventie] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden in reconventie c.s.] bepaald op € 9.985,30 aan overige verschotten en op € 3.576,00 aan salaris voor de procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
275/1729