ECLI:NL:RBROT:2006:AY6253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
242696/ HA ZA 05-2088
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor brandschade tijdens transport onder CMR

In deze zaak, uitgesproken op 14 juni 2006 door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de aansprakelijkheid van de vervoerder voor brandschade die is ontstaan tijdens het transport van een zending van twaalf Smart-auto's. De eisende partijen, onder de naam Zurich cs, hebben Walon cs, de vervoerder, aangeklaagd voor de schade die is ontstaan door een brand die door een derde is aangestoken. Tijdens het vervoer zijn zes auto’s volledig verloren gegaan en vier auto’s beschadigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervoerovereenkomst onder de CMR valt, wat betekent dat de vervoerder in beginsel aansprakelijk is voor schade die tijdens het vervoer ontstaat, tenzij er sprake is van overmacht.

Walon cs heeft zich beroepen op overmacht, stellende dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Walon cs niet voldoende heeft aangetoond dat zij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. De omstandigheden waaronder de vrachtwagencombinatie was geparkeerd, werden als onvoldoende veilig beschouwd, ondanks de aanwezigheid van verlichting en camerabewaking. De rechtbank concludeert dat de chauffeur de vrachtwagencombinatie heeft blootgesteld aan onnodige risico's door te overnachten op een niet-veilig parkeerterrein.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep op overmacht faalt, omdat Walon cs niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk was om op een veiligere locatie te parkeren. De rechtbank heeft toestemming gegeven voor tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De partijen zijn opgeroepen om opnieuw te verschijnen voor de rechtbank om verdere inlichtingen te verstrekken en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders onder de CMR-regelgeving en de noodzaak om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen tijdens het transport.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 242696/ HA ZA 05-2088
Uitspraak: 14 juni 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging ZÜRICH VERSICHERUNG AG (DEUTSCHLAND),
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging AXA CORPORATE SOLUTIONS SA,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
3. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging BASLER SECURITAS VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Bremen (Duitsland),
4. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging BASLER VERSICHERUNGS-GESELLSCHAFT, DIREKTION FUR DEUTSCHLAND,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
5. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging GERLING-KONZERN ALLGEMEINE
VERSICHERUNGS-AG,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
6. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging SMART GmbH,
gevestigd te Böblingen (Duitsland),
7. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging MOSOLF-CENTRE LOGISTIQUE et
TECHNIQUE (MLT) SARL,
gevestigd te Hambach (Frankrijk),
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEVA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisers,
procureur mr. B.S. Janssen,
- tegen -
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging N.V. WALON NELLESSEN,
gevestigd te Genk (België),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WALON B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. E.A. Bik.
Partijen worden aangeduid als “Zurich cs” respectievelijk “Walon cs” dan wel “Walon B.V.” en “Walon Nelessen”.
Het procesverloop blijkt uit het griffiedossier. De rechtbank heeft daar kennis van genomen.
1. De vaststaande feiten
1.1 Op 15 april 2004 heeft Walon Nelessen een CMR-vrachtbrief afgegeven voor ten vervoer van Hambach (Frankrijk) naar Capelle aan den IJssel in ontvangst genomen twaalf auto’s van het merk Smart (hierna ook: de zending).
1.2 Tijdens het vervoer zijn als gevolg van een door een derde aangestoken brand zes tot de zending behorende auto’s geheel verloren gegaan en zijn vier auto’s beschadigd.
2. Het geschil
2.1 Zurich cs heeft gevorderd dat Walon cs bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, wordt veroordeeld tot het betalen van:
- EUR 93.034,96, vermeerderd met CMR rente vanaf 16 april 2005, althans 29 april 2005, althans de dag der dagvaarding,
- EUR 1.847,80, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
- EUR 2.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
2.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Zurich cs aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Walon cs als vervoerder aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane brandschade.
2.3 Walon cs heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
3.1 Niet in geschil is dat de in de vrachtbrief belichaamde vervoerovereenkomst wordt beheerst door de CMR.
3.2 Niet in geschil is dat de vervoerder krachtens art 17 lid 1 CMR in beginsel aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane brandschade. Walon cs heeft zich beroepen op overmacht (art 17 lid 2 CMR). Overeenkomstig de afspraak daartoe tijdens de comparitie van partijen wordt de beoordeling thans tot dit geschilpunt beperkt.
3.3 Het beroep van Walon cs op overmacht kan slechts slagen indien zij aantoont dat zij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruikt maakt - te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen.
3.4 De raamovereenkomst, ter uitvoering waarvan het onderhavige vervoer heeft plaatsgehad, bevat geen bijzondere voorschriften aangaande het overstaan en geeft de vervoerder voorts vrijheid bij het plannen van het vervoer (met een marge van 24 uur). Gesteld noch gebleken is van bijzondere instructies aangaande het onderhavige vervoer.
3.5 Vaststaat dat de vrachtwagencombinatie na voltooiing van de belading op donderdag 15 april 2004 om 17.25 uur is vertrokken uit Hombach. Daar de belading aan het eind van de middag is voltooid en het afleveradres, naar Walon cs onweersproken heeft gesteld, vanaf omstreeks 8.00 uur ’s ochtends open was, lag overstaan gedurende het vervoer voor de hand, ook indien de chauffeur de acht uur durende rit gedurende de avond en nacht (aaneengesloten) zou hebben uitgevoerd.
3.6 De vrachtwagencombinatie is om 21.25 uur aangekomen in Hasselt, waar de chauffeur deze heeft geparkeerd op het parkeerterrein van het zwembad “Kapermolen”. Daar werd de chauffeur opgewacht door zijn echtgenote, met wie hij heeft gegeten en aan een duikles heeft deelgenomen in het zwembad. Nadat de chauffeur om 1.30 uur terugkwam bij de vrachtwagencombinatie is hij in de cabine gaan slapen. Omstreeks 2.15 uur is de vrachtwagencombinatie op verschillende plaatsen in brand gestoken.
3.7 De parkeerplaats “Kapermolen” was goed verlicht (met behulp van aan hoge masten bevestigde halogeenlampen) en lag direct aan de openbare weg. Het was een ruime, overzichtelijke parkeerplaats. Naast het parkeerterrein stond een studentenflat, in het zicht waarvan de vrachtwagencombinatie was geparkeerd. Er waren camera’s aangebracht, waar de aandacht op was gevestigd door borden bij de ingang van het terrein met daarop de tekst “Let op ! Kapermolen staat onder permanente camerabewaking en “security” toezicht”. De parkeerplaats was niet omheind of bewaakt.
3.8 Deze parkeerplaats kan als niet zodanig veilig worden aangemerkt dat de vrachtwagencombinatie daar de nacht kon doorbrengen. Dat de parkeerplaats ruim, overzichtelijk en goed verlicht was, doet daar niet aan af, net zo min als de camera’s waar met borden aandacht op gevestigd was. Wel zal van deze feiten en omstandigheden, in het bijzonder de aangekondigde camerabewaking, ongetwijfeld een afschrikwekkende werking uitgaan voor personen die kwaad willen ten aanzien van de op de parkeerplaats geparkeerde voertuigen. Hetzelfde geldt voor de nabijgelegen studentenflat. Het voorgaande laat echter onverlet dat de parkeerplaats voor een ieder toegankelijk was en dat er geen structureel toezicht op werd uitgeoefend, ook niet door middel van de camera’s, waarvan de beelden slechts achteraf werden bekeken. De aldaar geparkeerde vrachtwagencombinatie met de zending was daar dan ook blootgesteld aan gevaren, zoals bijvoorbeeld diefstal of brandstichting.
Dat de chauffeur overnachtte in de vrachtwagencombinatie, is niet van belang, aangezien hij toen sliep en geen toezicht hield.
3.9 Voorts beschikte Walon Nelessen te Genk, op ongeveer een kwartier rijden van de parkeerplaats “Kapermolen” over een omheind en beveiligd terrein. Walon cs heeft aangevoerd dat dit geen parkeerterrein was en dat het niet de bedoeling was dat beladen vrachtwagencombinaties daar overstonden. Uit haar eigen stellingen en de door haar overgelegde stukken, onder meer de verklaring van G. Hoekx blijkt echter dat dit, als het zo uitkwam, wel eens gebeurde. Niet gesteld of gebleken is dat de chauffeur niet terecht zou hebben gekund op dit terrein.
3.10 Het betoog van Walon cs dat de chauffeur de rijtijdenwet zou overtreden als hij naar Genk zou zijn gereden, faalt. Hier is sprake van een situatie waarin een afwijking van de rijtijdenwet- en regelgeving gerechtvaardigd is. De parkeerplaats in Genk lag op ongeveer een kwartier rijden van parkeerplaats “de Kapermolen”. Gesteld noch gebleken is dat de verkeersveiligheid in gevaar zou zijn gebracht indien de chauffeur dit extra kwartier zou hebben gereden. Dat in de eerder genoemde raamovereenkomst staat dat de rij- en rusttijden in acht moeten worden genomen, maakt het voorgaande niet anders.
3.11 Indien de vrachtwagencombinatie niet terecht had gekund op het terrein te Genk, geldt dat er geen noodzaak was om het, gelet op het tijdstip van vertrek voor de hand liggende overstaan te Hasselt te laten plaatsvinden. Het overstaan aldaar was ingegeven door de wens van de chauffeur om ’s avonds met zijn echtgenote te eten en deel te nemen aan een duikles. Met haar in dit verband gevoerde betoog dat de chauffeur ook een privéleven heeft, gaat Walon cs voorbij aan het feit dat de overnachting van de chauffeur op de parkeerplaats “Kapermolen” (en het daaraan voorafgaande eten en duiken) plaatsvond gedurende het vervoer van de zending, dus tijdens de periode van verantwoordelijkheid van de vervoerder voor de zending, die dient te prevaleren boven het privéleven van de chauffeur.
3.12 Walon cs heeft erop gewezen dat er volgens het IRU-overzicht van parkeerplaatsen in Europa geen parkeerplaats met camerabewaking is in België en dat de parkeerplaatsen in de buurt van Hasselt niet verlicht of omheind waren. Ook als dat zo is, is daarmee niet gezegd dat er tussen Hombach en Capelle aan den IJssel geen enkele veilige plek was om over te staan.
3.13 Indien er op dit traject van 478 kilometer geen veilige plaats zou zijn om over te staan, had Walon cs de aan haar toekomende vrijheid bij het plannen van het vervoer moeten aanwenden om de rit aldus te plannen dat overstaan niet nodig was - hetgeen, gezien de lengte van het af te leggen traject ook mogelijk moet zijn geweest. Het door Walon cs aangehaalde commerciële belang van de vervoerder om de chauffeur, de trekker en de trailer optimaal te benutten is geen omstandigheid die het onmogelijk maakt om, bijvoorbeeld bij de ritplanning, zodanige voorzieningen te treffen dat de vrachtwagencombinatie niet wordt blootgesteld aan het gevaar van diefstal of brandstichting.
3.14 Het door Walon cs gestelde gebruik van chauffeurs van Walon Nelessen om met auto’s beladen vrachtwagencombinaties voor hun woonhuis als op deze dan wel vergelijkbare parkeerplaatsen over te staan - wat daar overigens ook van moge zijn - kan geen afbreuk doen aan de aansprakelijkheidsregeling van de CMR.
3.15 Walon cs heeft aangegeven dat sprake is van een “bizar incident”, aangezien de brand is gesticht terwijl de chauffeur in de cabine lag te slapen en dit voor de brandstichter kenbaar was/had moeten zijn en heeft daaraan toegevoegd dat niemand verwacht dat zo iets tijdens het vervoer gebeurt. Ongeacht de vraag hoe dit voorval moet worden gekwalificeerd, geldt dat de chauffeur de vrachtwagencombinatie heeft blootgesteld aan gevaar, niet alleen van deze brandstichting onder deze specifieke omstandigheden, maar ook meer in het algemeen gevaar van diefstal of brandstichting.
3.16 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op overmacht faalt.
3.17 Overeenkomstig het verzoek daartoe van Walon cs - waar Zurich cs bezwaar tegen heeft gemaakt - wordt verlof gegeven voor tussentijds appel tegen dit tussenvonnis voordat het eindvonnis in deze zaak wordt gewezen. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen, aangezien thans geoordeeld is over het meest beslissende geschilpunt van de aansprakelijkheid. De resterende geschilpunten betreffen punten die nader moeten worden onderzocht, teneinde tot een precieze vaststelling van de punten in kwestie te komen, zonder dat dit kan leiden tot het oordeel dat één van gedaagden niet aansprakelijk is ten opzichte van één van eiseressen.
3.18 Daar de comparitie van partijen overeenkomstig de daar gemaakte afspraak is beperkt tot het thans beoordeelde geschilpunt, wordt opnieuw een comparitie van partijen gelast ten behoeve van inlichtingen over de resterende geschilpunten. Zurich cs dient voorafgaand aan deze comparitie van partijen stukken ter onderbouwing van het in de dagvaarding onder 29 gestelde te overleggen. De comparitie van partijen zal eveneens worden benut voor het onderzoeken van een minnelijke regeling.
4. De beslissing
De rechtbank,
beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld van hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. De Loor-Alwin, op dinsdag 25 juli 2005, van 9.30 tot 11.00 uur, teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen;
bevaalt dat Zurich cs de onder 3.18 bedoelde stukken uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij zal toezenden;
staat toe dat hoger beroep wordt ingesteld tegen dit vonnis voordat eindvonnis in deze zaak wordt gewezen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Loor-Alwin.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1548