ECLI:NL:RBROT:2006:AY6260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
244247 / HA ZA 05-2290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een gevarenpolis voor bedrijfsgebouwen na brand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de naamloze vennootschap Nassau Verzekering Maatschappij N.V. De eiser had een gevarenpolis afgesloten voor zijn bedrijfsgebouw, maar na een brand op 5/6 april 2005 weigerde Nassau de schade te vergoeden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van partijen. De eiser stelde dat de schade onder de dekking van de polis viel, terwijl Nassau betwistte dat de dekking nog van kracht was, omdat de premie niet tijdig was betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de premie op 20 april 2005 had voldaan, maar dat de aanmaningen van Nassau niet op de juiste wijze waren verzonden. Hierdoor was de dekking niet geschorst, en kon de eiser zijn rechten aan de polis ontlenen. De rechtbank heeft Nassau in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vordering van de eiser, die zijn vordering moest aanpassen, omdat deze in de huidige vorm niet toewijsbaar was. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 244247 / HA ZA 05-2290
Uitspraak: 14 juni 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
eiser,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.H.A.M. Scheiffers,
advocaat mr. C.C.E. Wilschut te Veghel,
- tegen -
de naamloze vennootschap NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaat mr. P.J.M. Drion.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Nassau".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 21 juli 2005, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2. Het geschil
De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Nassau toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een ver-bintenis en deswege alle daaruit voortvloeiende schade aan [eiser] dient te ver-goeden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, met veroordeling van Nassau in de kosten van deze procedure.
Nassau heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
a. Op 28 februari 2002 heeft [eiser] bij Nassau voor een termijn van 10 jaar een gevarenpolis voor bedrijfsgebouwen afgesloten (productie 1 bij dagvaarding; hierna: "de verzekering").
b. Het door Nassau geaccepteerde risico betrof een pand van steen, gebouwd met harde dekking, in gebruik als bar-café-cafetaria-woonhuis, gelegen te [gemeente] aan de [straat en huisnummer] (hierna: "het pand").
c. Bij het aangaan van de verzekering bedroeg het verzekerd bedrag € 285.000,00 en de verschuldigde jaarpremie € 1.653,00.
d. Artikel 14, leden 1 en 2, van de op de verzekering toepasselijke algemene voorwaarden bepaalt (hierna: "de algemene voorwaarden"):
"1. De verzekeringnemer is verplicht de premie, kosten en assurantiebelas-ting bij vooruitbetaling te voldoen binnen 30 dagen nadat zij verschuldigd wor-den.
2. Indien de verzekeringnemer het verschuldigde niet tijdig betaalt of wei-gert te betalen, wordt geen dekking verleend ten aanzien van gebeurtenissen die na de in lid 1 genoemde termijn van 30 dagen plaatsvinden. Een nadere inge-brekestelling door de maatschappij is daarvoor niet vereist.
De verzekeringnemer dient het verschuldigde alsnog te betalen. De dekking gaat weer in op de dag na die waarop het verschuldigde door de maatschappij is ontvangen."
e. Op 28 februari 2005 bedroeg het verzekerd bedrag € 311.400,00. De premie inclusief assurantiebelasting bedroeg per die datum € 1.973,15. Laatstge-noemd bedrag is eerst op 20 april 2005 per kas aan assurantietussenpersoon voldaan.
f. Op 5/6 april 2005 heeft zich een brand voorgedaan waarbij aanzienlijke scha-de aan het pand is ontstaan.
3.2
[eiser] grondt zijn vordering op de verzekeringsovereenkomst. [eiser] stelt dat de schade onder de dekking van de polis valt en dat Nassau ten onrechte weigert deze te vergoeden.
3.3
Nassau voert aan dat [eiser] aan de polis geen rechten kan ontlenen omdat ten tijde van de brand de dekking geschorst was, nu [eiser] de door hem verschul-digde premie niet tijdig had betaald. Subsidiair voert Nassau aan dat de polis per 28 februari 2005 beëindigd was door [eiser] omdat hij het pand verkocht had en de koper per die datum het pand elders zou verzekeren, hetgeen de koper ook feitelijk heeft gedaan. Verder voert Nassau nog aan dat indien er recht op polis-dekking zou bestaan, de polis bepaalt welk bedrag in overeenstemming met de polisvoorwaarden vergoed dient te worden, en dat, nu het de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst betreft, geen veroordeling tot bij staat op te maken schade kan worden gevorderd.
3.4
Ingevolge artikel 7:934 BW kan het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie eerst leiden tot beëindiging of schorsing van de verzeke-ringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aan-gemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Bij conclusie van dupliek onder 11 heeft Nassau erop gewezen dat artikel 7:934 BW op deze zaak van toepassing is.
3.5
Nassau voert aan dat met betrekking tot de verschuldigde premie de volgende stukken aan [eiser] zijn verzonden:
? Op 18 januari 2005 is een acceptgiro aan [eiser] verzonden waarmee deze de premie zou kunnen voldoen;
? Op 15 maart 2005 is een eerste aanmaning aan [eiser] verzonden.
? Op 5 april 2005 is een tweede aanmaning verzonden.
3.6
Tussen partijen is in confesso dat de tweede aanmaning voor deze zaak niet van belang is nu de brand reeds op 5/6 april 2005 heeft plaatsgehad.
3.7
Het model van de brief van 15 maart 2005 is door Nassau overgelegd als produc-tie 3 bij conclusie van repliek. Het model luidt als volgt:
"Op @ was het verschuldigde bedrag voor de hieronder genoemde verzekering nog niet op onze rekening bijgeschreven.
Het kan zijn dat u inmiddels betaald hebt. In dat geval kunt u deze brief als niet gezonden beschouwen.
Hebt u nog niet betaald, dan verzoeken wij u binnen 14 dagen na de datum van deze brief voor betaling te zorgen. Hiermee voorkomt u dat de dekking op deze verzekering vervalt. In de voorwaarden is namelijk bepaald dat u de premie vooruit dient te betalen, uiterlijk de 30e dag nadat deze verschuldigd is. (…)"
3.8
Artikel 7:934 BW vereist dat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen. Nassau merkt als "vervaldag" in de zin van voornoemd artikel 28 februari 2005 aan. Krachtens artikel 14 lid 1 van de algemene voorwaarden diende [eiser] de premie echter binnen 30 dagen na 28 februari 2005 te voldoen. Op 15 maart 2005 was er derhalve nog geen sprake van dat de premiebetaling niet tijdig had plaatsgevonden. Het komt de rechtbank voor dat het in strijd is met de inhoud en strekking van artikel 7:934 BW om te aanvaarden dat de in dat artikel bedoelde aanmaning zou kunnen plaatsvinden vóór de uiterste datum waarop ingevolge de verzekeringsovereenkomst de pre-mie dient te zijn voldaan. Nu het debat tussen partijen zich niet op dit aspect heeft toegespitst, hetgeen mede een gevolg lijkt van de recente inwerkingtreding van titel 17 van boek 7 BW, bestaat er aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich omtrent het voorgaande uit te laten. Op grond van hetgeen hierna wordt overwogen, kan dat evenwel achterwege blijven.
3.9
Nassau beroept zich op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde feit dat zij [eiser] na de vervaldag, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, vruchteloos heeft aangemaand tot betaling. Dat impliceert ingevolge artikel 150 Rv dat Nassau de bewijslast van dat gestelde feit draagt. Nassau heeft gemotiveerd gesteld en aangeboden door getuigen te bewijzen dat zij de brief van 15 maart 2005 heeft verzonden. [eiser] ontkent dat hij die brief heeft ontvan-gen. Nassau stelt hieromtrent dat het automatische incassosysteem meebrengt dat de aanmaning met een waarschuwing voor de gevolgen van niet betaling van de premie [eiser] moet hebben bereikt. Voorts voert Nassau aan dat het uiter-mate ongeloofwaardig is dat de premienota, die ook krachtens dat geautomati-seerde systeem is verzonden, [eiser] wel heeft bereikt en de aanmaning niet.
3.1
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Van een aanmaning tot betaling is slechts sprake indien de betreffende verzonden brief ook op het adres van de ge-adresseerde is bezorgd. Het automatische incassosysteem van Nassau brengt, naar de rechtbank begrijpt, in de visie van Nassau mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat op bepaalde data brieven met een bepaalde inhoud worden verzonden. Daaruit vloeit echter niet zonder meer voort dat in rechte als vaststaand mag worden aangenomen dat die brieven vervolgens ook op de adressen van de betreffende geadresseerden worden bezorgd. Nu Nassau niet heeft aangeboden te bewijzen dat de brief van 15 maart 2005 op het adres van [eiser] is bezorgd, zal de rechtbank dat bewijs ook niet aan Nassau opdragen. In dit geding dient derhalve te worden aangenomen dat juist is de stelling van [ei-ser] dat de brief van Nassau van 15 maart 2005 niet op het adres van [eiser] is bezorgd.
3.11
Nu, naar moet worden aangenomen, [eiser] na de vervaldag van de premie niet is aangemaand tot betaling, en niet is gewezen op de consequenties van het achterwege blijven van die betaling, komt Nassau geen beroep toe op artikel 14 lid 2 van de algemene voorwaarden. Het verweer van Nassau dat [eiser] aan de polis geen rechten kan ontlenen omdat ten tijde van de brand de dekking ge-schorst was nu [eiser] de door hem verschuldigde premie niet tijdig had betaald, faalt derhalve.
3.12
Nassau heeft haar subsidiaire verweer, dat [eiser] de polis per 28 februari 2005 heeft beëindigd doordat hij het pand heeft verkocht en de koopster per die da-tum het pand elders zou verzekeren, hetgeen de koopster ook feitelijk heeft ge-daan (conclusie van antwoord onder 10), onvoldoende gemotiveerd. [eiser] heeft hieromtrent gesteld dat hij aanvankelijk inderdaad voornemens was zijn verzeke-ring te laten voortduren tot aan de premievervaldatum, maar dat hij heeft ge-wacht met het opzeggen van zijn lopende verzekering tot hij zekerheid zou heb-ben dat de koopster het object inderdaad deugdelijk had verzekerd. Dat [eiser] de verzekering heeft opgezegd, is gesteld noch gebleken. Evenmin heeft Nassau gesteld dat zich enige andere in artikel 4 van de algemene voorwaarden ge-noemde grond voor het ten einde komen van de verzekering heeft voorgedaan. Nu verkoop van het pand niet meebrengt dat de verzekeringsovereenkomst ein-digt, ook niet indien bij die verkoop wordt overeengekomen dat de koopster het pand elders dient te verzekeren, faalt ook het subsidiaire verweer. Of de koopster het pand feitelijk elders had verzekerd op zodanige wijze dat zij jegens betreffen-de verzekeraar aanspraak op dekking kon maken als ware zij reeds eigenaar van het pand, behoeft in het kader van het in deze procedure voorliggende geschil tussen partijen niet te worden onderzocht.
3.13
Nassau voert terecht aan dat in beginsel de polis bepaalt welk bedrag in overeen-stemming met de polisvoorwaarden vergoed dient te worden, alsmede dat, nu het de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst betreft, Nassau niet kan worden veroordeeld tot vergoeding van bij staat op te maken schade. De regeling van artikel 612 en volgende Rv ziet op wettelijke verplichtingen tot schadever-goeding. Schadevergoedingsverplichtingen uit hoofde van een schadeverzeke-ringsovereenkomst vallen daarbuiten.
3.14
De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen zijn vordering - die op grond van hetgeen onder 3.13 hiervoor is overwogen in de huidige vorm in belangrijke mate niet toewijsbaar is - aan te passen. Daartoe zal de rechtbank de procedure naar de rol verwijzen voor een door [eiser] te nemen akte. Nassau zal bij ant-woordakte kunnen reageren.
4. De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 juli 2006 voor het nemen van een akte na tussenvonnis door - eerst - [eiser], waarin partijen zich kunnen uitlaten naar aanleiding van hetgeen is overwogen onder 3.14 hiervoor.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1729; 275