R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 189088 / HA ZA 03-43
Uitspraak: 30 augustus 2006
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALJA B.V.,
gevestigd te Lunteren,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JAMARAL B.V.,
gevestigd te Lunteren,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARAL B.V.,
gevestigd te Lunteren,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALMA B.V.,
gevestigd te Lunteren,
eisers,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
1. de openbare maatschap
DELOITTE & TOUCHE ACCOUNTANTS,
mede gevestigd te Rotterdam,
2. de openbare maatschap
DELOITTE & TOUCHE BELASTINGADVISEURS,
mede gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. R. Evers.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eisers]” tezamen en eiser sub 1 individueel als “[eiser sub 1]”, respectievelijk “Deloitte & Touche” tezamen en individueel als “Deloitte & Touche Accountants” en “Deloitte & Touche Belastingadviseurs”.
1. Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 4 december 2002 en de door eisers overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- akte uitlating producties aan de zijde van [eisers], met producties.
1.2
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, die zich daarbij hebben bediend van pleitnotities. Deze pleitnotities behoren eveneens tot de processtukken.
2.1
[Eiser sub 1] had tot september 1996 een bedrijf in productie, verkoop en montage van industriële deuren. De activiteiten van dit bedrijf werden uitgevoerd door drie werkmaatschappijen, verenigd in een groep (hierna: de Alsta Groep). Tot 18 juni 1996 werden de aandelen in de werkmaatschappijen gehouden door Alsta Beheer I B.V., van welke vennootschap [eiser sub 1] enig aandeelhouder was.
2.2
Deloitte & Touche is sinds 1979 de huisadviseur en -accountant van [eiser sub 1] en de Alsta Groep. Sinds 1984 is de heer drs. [X] (hierna: [X]), destijds partner bij Deloitte & Touche Accountants, de contactpersoon van [eiser sub 1] bij Deloitte & Touche.
2.3
[X] heeft [eiser sub 1] in december 1995 geattendeerd op de mogelijkheid in het kader van een bedrijfsovername door diens kinderen (eisers sub 2 en 3) een herstructurering van de Alsta vennootschappen uit te voeren waardoor in de toekomst een aanzienlijke belastingbesparing (schenkings- en successierechten) zou kunnen worden gerealiseerd. De herstructurering hield in dat [eiser sub 1] en zijn beide kinderen ieder een persoonlijke holding (Alja B.V., Alma B.V. en Maral B.V.) zouden oprichten, welke een tussenholding (Jamaral B.V.) zou oprichten. Jamaral B.V. richtte vervolgens een nieuwe holding (Alsta Beheer II B.V.) op. Daarna zou Alsta Beheer B.V. de aandelen in de werkmaatschappijen verkopen aan Alsta Beheer II B.V.
2.4
[X] heeft voor fiscale advisering over de voorgestelde herstructurering de heer [Y] (hierna: [Y]) van Deloitte & Touche Belastingadviseurs ingeschakeld. [X] bleef als contactpersoon van [eiser sub 1] fungeren.
2.5
[Eiser sub 1] heeft eind 1995 of begin 1996 opdracht gegeven tot het realiseren van de door [X] voorgestelde herstructurering.
2.6
[X] heeft in het kader van de herstructurering de aandelen van de over te dragen werkmaatschappijen gewaardeerd op fl. 11 miljoen. Bij brief van 21 maart 1996 heeft [eiser sub 1] de belastinginspecteur verzocht de herstructurering te accorderen met een waardering van de werkmaatschappijen op fl. 13 miljoen, namelijk fl. 11 miljoen vermeerderd met de winst over 1995. De belasting-inspecteur heeft hiermee op 12 april 1996 telefonisch ingestemd.
2.7
De herstructurering is gerealiseerd op 18 juni 1996. Daarbij zijn de aandelen van de werkmaatschappijen van de Alsta Groep overgedragen aan Alsta Beheer II B.V. voor een koopsom van fl. 13 miljoen, welke Alsta Beheer II B.V. aan Alsta Beheer B.V. verschuldigd bleef.
2.8
Op 13 september 1996 heeft [eiser sub 1] een share purchase agreement gesloten met het Zweedse Cardo Door AB (hierna: Cardo), waarbij [eiser sub 1] de aandelen in Alsta Beheer B.V. aan Cardo heeft verkocht voor fl. 20 miljoen en waarbij de aandelen in de werkmaatschappijen aan Cardo zijn verkocht voor fl. 13 miljoen.
2.9
In 2000 heeft de belastingdienst een onderzoek verricht naar de herstructurering en de daarop volgende overname van de Alsta Groep door Cardo. Dit onderzoek is op 30 oktober 2000 afgerond en heeft geleid tot een rapport, waarin is geconcludeerd dat de herstructurering door [eiser sub 1] is opgezet/uitgevoerd om een gedeelte van de aanmerkelijk belang heffing te voorkomen en vermogen zonder belastingheffing over te hevelen naar zijn kinderen. De belastingdienst heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van een winstuitdeling ten bedrage van fl. 10.960.000 door Alsta Beheer B.V. aan [eiser sub 1] en heeft ter zake aan [eiser sub 1] een naheffingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd. Voorts heeft de belastingdienst geconcludeerd dat de vennootschappen van de kinderen van [eiser sub 1] schenkingsrecht zijn verschuldigd over hun aandeel (ieder 24,5%) in dit middellijk door Jamaral B.V. behaalde transactieresultaat.
2.1
[Eiser sub 1] heeft bijgestaan door Deloitte & Touche bezwaar aangetekend tegen de opgelegde naheffingsaanslag. De belastingdienst heeft de aanslag gehandhaafd.
2.11
In 2001 is de fiscale advisering van [eiser sub 1] overgenomen door Baker & McKenzie.
2.12
Op 1 juli 2002 is heeft [eisers] met de belastingdienst een vaststellings-overeenkomst gesloten terzake van de opgelegde naheffingsaanslagen.
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat Deloitte & Touche tekort is geschoten in haar verplichtingen om [eisers] met betrekking tot de herstructurering van de Alsta Groep en de daarop volgende verkoop van de Alsta Groep juist en volledig te adviseren en Deloitte & Touche hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers] zijn schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, en in de kosten van deze procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
Deloitte & Touche wist eind maart of begin april, althans medio mei 1996 - dus ruim voordat de herstructurering plaatsvond - van de concrete belangstelling van Cardo voor een overname van de Alsta groep en de daarover door [eiser sub 1] met Cardo gevoerde gesprekken. Deloitte & Touche had [eisers] daarom moeten adviseren om van de herstructurering af te zien of in ieder geval moeten wijzen op de risico’s verbonden aan het doorvoeren daarvan indien de Alsta groep daarna aan een derde partij zou worden verkocht voor een (aanmerkelijk) hogere waarde dan de waarde die in het kader van de herstructurering werd gehanteerd.
3.2
Toen Deloitte & Touche na de herstructurering ervan op de hoogte raakte dat Cardo een prijs zou betalen die veel hoger was dan de waarde gehanteerd bij de herstructurering, had Deloitte & Touche [eisers] voor de daaraan verbonden risico’s moeten waarschuwen, alsmede voor het risico verbonden aan het onjuist adviseren van de belastingdienst, en had zij [eisers] moeten adviseren om met de belastingdienst in overleg te treden om de herstructurering terug te draaien of deze alsnog tegen een andere waardering te laten plaatsvinden.
3.3
[Eisers] heeft als gevolg van deze onzorgvuldige advisering door Deloitte & Touche tot op heden een schade van € 2.060.283,30 (ƒ 4.540.267,00) geleden.
De schade bestaat uit de verschuldigde belasting op grond van het compromis. Voorts omvat de schade hetgeen [eiser sub 1] (in privé) aan Deloitte & Touche heeft betaald voor de ondeugdelijke advisering, de declaraties van Baker & McKenzie voor het bereiken van het fiscale compromis ter beperking van de schade van [eisers], buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
De uiteindelijke schade van [eisers] kan in deze procedure nog niet worden vastgesteld en dient daarom bij staat te worden opgemaakt.
Deloitte & Touche heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de kosten van het geding.
De ontvankelijkheid van eisers sub 2 tot en met 7
4.1
Ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 7 luidt het meest verstrekkende verweer van Deloitte & Touche dat zij niet ontvankelijk zijn in hun vordering gebaseerd op ondeugdelijke advisering, omdat Deloitte & Touche terzake van de onderhavige advisering alleen met [eiser sub 1] een contractuele relatie had.
[Eisers] hebben naar aanleiding van dit verweer gesteld dat [eiser sub 1] de contacten met Deloitte & Touche mede namens de ook bij de herstructurering betrokken eisers sub 2 tot en met 7 heeft onderhouden en dat dit voor Deloitte & Touche ook kenbaar was. Dat is echter onvoldoende om deze partijen mede als opdrachtgever aan te merken. De rechtbank neemt daarom tot uitgangspunt dat alleen [eiser sub 1] de opdracht tot de onderhavige advisering heeft gegeven, zodat voor de vordering van eisers sub 2 tot en met 7 geen contractuele grondslag bestaat.
4.2
[Eisers] heeft subsidiair gesteld dat Deloitte & Touche onrechtmatig jegens eisers sub 2 tot en met 7 hebben gehandeld door, de belangen van deze eisers kennende, [eiser sub 1] onzorgvuldig te adviseren. Deloitte & Touche kan op deze subsidiaire grondslag dus slechts schadeplichtig zijn jegens eisers sub 2 tot en met 7 indien blijkt dat Deloitte & Touche in haar advisering jegens [eiser sub 1] is tekortgeschoten. De rechtbank zal daarom eerst daarop ingaan. De gevorderde verklaring van recht is echter in ieder geval niet toewijsbaar jegens eisers 2 tot en met 7, nu deze uitsluitend betrekking heeft op de contractuele verhouding tussen Deloitte & Touche en [eiser sub 1].
De vordering tegen Deloitte & Touche Accountants
4.3
Deloitte & Touche heeft aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tegen Deloitte & Touche Accountants. Deloitte & Touche heeft daartoe gesteld dat de herstructurering een fiscale kwestie was en dat de advieswerkzaamheden zijn uitgevoerd door Deloitte & Touche Belastingadviseurs. Volgens [eisers] was sprake van fiscale advisering door Deloitte & Touche Accountants en heeft ([X] namens) deze maatschap ter uitvoering van de op haar rustende verplichtingen Deloitte & Touche Belastingadviseurs ingeschakeld. De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
4.4
Dat de herstructurering een fiscale kwestie was, heeft [eisers] niet weersproken. Dat maakt echter niet dat Deloitte & Touche Belastingadviseurs [eiser sub 1] heeft geadviseerd. Vaststaat dat [X], accountant en destijds vennoot van Deloitte & Touche Accountants, de onderhavige herstructurering aan [eiser sub 1] heeft voorgesteld. [Y] van Deloitte & Touche Belastingadviseurs is door [X] ingeschakeld en heeft [eiser sub 1] niet rechtstreeks geadviseerd. [Eisers hebben] onweersproken gesteld dat [X] de regie van de herstructurering in handen had. Ook onderhield [X] de contacten met de belastingdienst, met [eiser sub 1] en met Deloitte & Touche Belastingadviseurs. Voor zover Deloitte & Touche Belastingadviseurs de advieswerkzaamheden (deels) heeft uitgevoerd, moet dan ook worden geoordeeld dat zij dit heeft gedaan als hulppersoon van Deloitte & Touche Accountants ter uitvoering van de verbintenissen van deze maatschap.
De vordering tegen Deloitte & Touche Belastingadviseurs
4.5
Nu ook uit de stellingen van [eisers] zelf volgt dat geen sprake is geweest van advisering door Deloitte & Touche Belastingadviseurs en dat tekortkomingen van deze maatschap zijn toe te rekenen aan Deloitte & Touche Accountants, had [eisers] een andere grondslag moeten stellen voor de vordering tegen Deloitte & Touche Belastingadviseurs. Nu [eisers] dit [hebben] nagelaten, kan de vordering tegen Deloitte & Touche Belastingadviseurs niet worden toegewezen.
De vordering tegen Deloitte & Touche Accountants
4.6
Partijen houdt verdeeld de vraag of Deloitte & Touche Accountants haar zorgplicht heeft geschonden in de advisering van [eiser sub 1]. Dat is alleen het geval indien zij onder de omstandigheden van het onderhavige geval niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende accountant en belastingadviseur betaamt, door na te laten te adviseren als onder 3.1 althans 3.2 is weergegeven in verband met de risico’s verbonden aan een kort op de herstructurering volgende overname van de Alsta Groep.
4.7
Vaststaat dat in de jaren voorafgaand aan de herstructurering een aantal malen gesprekken met derden over een mogelijke overname van de Alsta Groep, onder meer vergaande met Cardo in 1991, zijn afgesprongen. [Eisers] hebben gesteld dat in ieder geval tot 12 maart 1996 absoluut geen sprake meer was van enige overname. Vaststaat voorts dat [X] op 26 april 1996 namens en in overleg met [eiser sub 1] aan de belastingdienst heeft medegedeeld dat de herstructurering zou plaatsvinden in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging door de kinderen van [eiser sub 1]. Partijen twisten over de vraag of in december 1995 een verkoop van de Alsta Groep op korte termijn nog wel in de lijn der verwachting lag. Dit kan echter in het midden blijven, nu anders dan [eisers] hebben betoogd een verplichting voor het hiervoor bedoelde risico te waarschuwen alleen op grond daarvan niet kan worden aangenomen. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiser sub 1] een verkoop niet uitsloot, als zou blijken dat Deloitte & Touche dat wist of behoorde te weten. Ook bekendheid van Deloitte & Touche Accountants met enkele belangstelling van derden voor een overname van de Alsta Groep was in het onderhavige geval op zichzelf niet voldoende aanleiding om een adviesplicht ten aanzien van de hiervoor bedoelde risico’s aan te nemen.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank is een adviesplicht voor Deloitte & Touche Accountants ten aanzien van de risico’s verbonden aan een verkoop aan een derde partij kort na de realisatie van de herstructurering in het onderhavige geval slechts ontstaan indien nog vóór de realisatie van de herstructurering (op 18 juni 1996) sprake was van belangstelling van een derde partij die zo concreet en reëel was dat tenminste overeenstemming was bereikt over de koopprijs van de aandelen bij de mogelijke overname en indien Deloitte & Touche Accountants daarvan voor die datum ook op de hoogte was althans behoorde te zijn.
4.9
Deloitte & Touche heeft aangevoerd dat een adviesplicht slechts kan zijn ontstaan indien op 26 april 1996 bekend was of had behoren te zijn dat toen al sprake was van concrete belangstelling van Cardo, omdat op die datum het akkoord met de belastingdienst over de waardering in het kader van de herstructurering is gesloten. Deloitte & Touche heeft daartoe gesteld dat [eiser sub 1] voor haar en de belastingdienst opzettelijk heeft verzwegen dat toen al sprake was van vergaande onderhandelingen met Cardo. Daardoor ging zij ervan uit en mocht zij ervan uitgaan dat zij de belastingdienst op 26 april 2006 volledig en naar waarheid namens en in overleg met [eiser sub 1] had geïnformeerd, zodat de belastingdienst dan hoe dan ook aan het akkoord zijn gebonden indien zich na 26 april 1996 een concrete belangstellende derde partij bij [eiser sub 1] zou melden.
Na die datum kan daarom geen adviesplicht ter zake meer zijn ontstaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer van Deloitte & Touche. [eisers] hebben immers onweersproken gesteld dat bij de waardebepaling in het kader van de herwaardering - zoals te doen gebruikelijk - de rentabiliteitswaarde van de onderneming tot uitgangspunt is genomen. Reeds daarom diende Deloitte & Touche Accountants er rekening mee te houden dat de belastingdienst achteraf vraagtekens zou kunnen plaatsen bij het op 26 april 1996 aan haar medegedeelde kader waarin de herstructurering zou plaatsvinden (een gefaseerde bedrijfsopvolging door de kinderen van [eiser sub 1]), indien nog vóór de realisatie van de herstructurering alsnog een verkoop van de Alsta Groep zou plaatsvinden. Daarbij zou de koopprijs immers, naar moet worden aangenomen, op basis van de actuele marktwaarde worden vastgesteld.
4.1
Partijen twisten zowel over de vraag wanneer er sprake was van concrete belangstelling van een derde partij, te weten Cardo, als over de vraag wanneer Deloitte & Touche Accountants met die belangstelling bekend is geraakt.
4.11
[Eisers] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, noch zijn deze gebleken, waaruit volgt dat Deloitte & Touche - dat zelf toen niet bij de gesprekken met Cardo was betrokken - vóór de realisatie van de herstructurering op 18 juni 1996 bekend was of had behoren te zijn met concrete belangstelling van Cardo of een andere derde partij om de Alsta Groep over te nemen als hiervoor bedoeld.
4.12
In het bijzonder blijkt daarvan niet uit hetgeen Deloitte & Touche bij conclusie van antwoord (in nr. 2.69) heeft gesteld over het telefonisch contact tussen [X] en [eiser sub 1] op 14 mei 1996. Deloitte & Touche heeft gesteld dat [eiser sub 1] toen sprak over “een heel pril contact” met “weer een potentiële overnamekandidaat” en dat hij er erg luchtig over deed. Uit de betwiste stellingen van [eisers] over een gesprek tussen [eiser sub 1] en [X] op 23 mei 1996 over de onderhandelingen met Cardo kan deze bekendheid ook niet worden afgeleid. [Eiser sub 1] zou in dat gesprek aan [X] hebben medegedeeld dat de gesprekken een stuk serieuzer waren geworden omdat financiële gegevens en accounting principles zouden worden overhandigd. Daaruit is echter veeleer af te leiden dat Cardo zich over de waarde van de Alsta Groep toen nog een mening diende te vormen en dus op dat moment - althans voor zover kenbaar voor Deloitte & Touche - nog hoogstens een mogelijke overnamekandidaat was. Wat er zij van de stelling van [eisers] dat jaarstukken met verklaring van grondslagen in het kader van een mogelijke overname in het algemeen ter beschikking worden gesteld in een vergevorderd stadium waarin partijen over en weer het vertrouwen hebben er uit te zullen komen, volgt uit de toezending van accounting principles door Deloitte & Touche Accountants aan [eiser sub 1] bij brief van 29 mei 1996 dus evenmin dat zij bekend was met de bedoelde concrete belangstelling van een derde partij.
4.13
In dit verband weegt voorts mee dat [eiser sub 1] zelf in de als Productie 1.c door Deloitte & Touche in het geding gebrachte brief d.d. 28 december 2000, blijkens de eerste alinea daarvan naar aanleiding van het tweede rapport van de belastingdienst d.d. 16 november 2000, aan [X] heeft geschreven:
“Pas op 19-6-’96 werd het mij duidelijk dat een kans op een deal met Cardo aanmerkelijk was toegenomen. Op deze dag werd nl. een mondelinge overeenstemming bereikt over de hoogte van het verkoopbedrag bij een mogelijke toekomstige verkoop.”
In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat Deloitte & Touche dus evenmin voor die datum over de bedoelde wetenschap kan hebben beschikt. Deloitte & Touche heeft weliswaar niet weersproken dat deze brief is opgesteld in het kader van de fiscale bezwaarprocedure en in overleg en in samenspraak met Deloitte & Touche is opgesteld, maar dat is op zichzelf nog geen reden om aan de juistheid van het door [eiser sub 1] gestelde te twijfelen. Er is niet gebleken van feiten en omstandigheden die dit anders maken.
4.14
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of Deloitte & Touche Accountants in de periode na de realisatie van de herstructurering in de door haar als adviseur jegens [eiser sub 1] in acht te nemen zorgvuldigheid is tekortgeschoten.
4.15
Vaststaat dat [Y] bij brief van 1 augustus 1996 de belastingdienst namens en in overleg met [eiser sub 1] heeft bericht dat de herstructurering had plaatsgevonden en daarbij heeft heeft medegedeeld:
“Inmiddels moeten wij u echter ook mededelen dat volkomen onverwacht derden interesse hebben getoond in Alsta Groep (..) en dat dezen een bod zullen gaan uitbrengen op de aandelen. Wij merken daarbij op dat het echter nog allerminst zeker is dat tot verkoop wordt overgegaan. Dit zal verder afhankelijk zijn van de nog uit te onderhandelen definitieve voorwaarden alsmede de uitkomsten van het due diligence onderzoek. (..) Desgewenst zullen wij u alle benodigde informatie doen toekomen.”
In zijn hiervoor bedoelde brief aan Deloitte & Touche d.d. 28 december 2000 heeft [eiser sub 1] ten aanzien van deze mededeling geschreven:
“Op 1-8-’96 schreef de heer [Y] in de ons welbekende brief dat geheel volgens afspraken met de belastingdienst de herstructurering is doorgevoerd en dat geheel onverwachts derden interesse hebben getoond in de Alstagroep.
In deze brief is de belastingdienst korrekt en op een volkomen oprechte wijze in kennis gesteld in welke situatie ik met Alsta BV verkeerde. De heer [Y] heeft deze brief met opzet gestuurd om problemen met de belastingdienst achteraf te voorkomen.”
Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan volgen dat Deloitte & Touche er in de periode tussen 18 juni en 1 augustus 1996 van op de hoogte is geraakt dat vóór de realisatie van de herstructurering sprake was van concrete belangstelling van Cardo voor een overname van de Alsta Groep, of dat Deloitte & Touche wist of behoorde te weten dat op 1 augustus 1996 anderszins onjuiste of onvolledige informatie aan de belastingdienst werd verstrekt. Indien [eiser sub 1] - zoals de belastingdienst achteraf heeft geconcludeerd - dat zelf op dat moment wel wist, komt dit voor rekening van [eisers]
4.16
Gezien het voorgaande is ook niet gebleken van een aanleiding voor Deloitte & Touche Accountants om [eiser sub 1] op enig moment vóór de aandelenoverdracht aan Cardo op 13 september 1996 te adviseren alsnog met de belastingdienst te overleggen en/of de herstructurering terug te draaien. Er moet immers van worden uitgegaan dat Deloitte & Touche ook op die datum nog met recht in de veronderstelling verkeerde dat Cardo pas na de realisatie van de herstructurering als belangstellende partij ten tonele was verschenen, zoals zij namens [eiser sub 1] aan de belastingdienst had gemeld. In die situatie mocht Deloitte & Touche Accountants ervan uitgaan dat er geen reëel risico was dat de belastingdienst het doel van de herstructurering in verband met de transactie met Cardo alsnog in twijfel zou trekken. Het verwijt van [eisers] dat Deloitte & Touche de zaak in de jaren daarna op zijn beloop heeft gelaten, wordt reeds hierom eveneens verworpen, nog daargelaten dat dit verwijt onvoldoende concreet is om tot aansprakelijkheid van Deloitte & Touche te kunnen leiden.
4.17
Gezien het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat Deloitte & Touche Accountants [eiser sub 1] onzorgvuldig heeft geadviseerd. Er kan dan ook evenmin sprake zijn van een daarvan afgeleide aansprakelijkheid van Deloitte & Touche Accountants jegens eisers sub 2 tot en met 7 op grond van onrechtmatige daad.
De vorderingen van [eisers] worden daarom afgewezen.
4.18
[eisers zullen] als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van Deloitte & Touche.
wijst af de vorderingen van [eisers];
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Deloitte & Touche bepaald op € 193,- aan vast recht en op € 6.422,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Tan, Heevel en Vroom.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1554/128/1515