ECLI:NL:RBROT:2006:AY8263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/632564-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Poiesz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van tandarts voor het buiten noodzaak verrichten van handelingen die schade kunnen veroorzaken aan de gezondheid van een ander

In deze zaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte, een tandarts, vrijgesproken van het ten laste gelegde feit dat hij handelingen heeft verricht die schade kunnen veroorzaken aan de gezondheid van anderen, zoals bedoeld in artikel 96 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg. De uitspraak vond plaats op 12 september 2006, na een zitting op 29 augustus 2006. De verdachte was beschuldigd van het verrichten van tandheelkundige handelingen terwijl zijn inschrijving in het register was geschorst door het Centraal Tuchtcollege. De officier van justitie had een veroordeling geëist, inclusief een ontzegging van de bevoegdheid om het beroep van tandarts uit te oefenen en geldboetes voor de overtredingen.

De rechter oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte in de ten laste gelegde periode geen deugdelijke anamnese had afgenomen of onvoldoende tandheelkundig onderzoek had verricht. Hoewel de verdachte in een onvoldoende geoutilleerde praktijk werkte, was dit niet voldoende om te concluderen dat hij wist of moest vermoeden dat hij anderen schade zou toebrengen. De rechter verklaarde dat de verdachte wel schuldig was aan de andere ten laste gelegde feiten, namelijk het handelen in strijd met de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, en legde hem een voorwaardelijke gevangenisstraf op, evenals geldboetes.

De rechter benadrukte dat de verdachte, ondanks zijn schorsing, werkzaamheden had verricht in de kliniek en dat hij had moeten weten dat hij in overtreding was. De straffen die aan de verdachte zijn opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechter heeft de verdachte voor de bewezen feiten strafbaar verklaard en de straffen zijn opgelegd met het oog op de bescherming van de samenleving en het waarborgen van de kwaliteit van de gezondheidszorg.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/632564-05
Datum uitspraak: 12 september 2006
Tegenspraak
VONNIS
Van de POLITIERECHTER in de RECHTBANK ROTTERDAM, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] te [woonplaats]
Raadsman mr. A.M.F. Fabisch, advocaat te Woerden,
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A4, als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Eykelen heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte voor feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid het beroep van tandarts uit te oefenen voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk alsmede zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk,
- de veroordeling van de verdachte voor feit 2 tot een geldboete van EUR 250,00 en
- de veroordeling van verdachte voor feit 3 tot een geldboete van EUR 50,00 per overtreding, in totaal 500,00 EUR.
VRIJSPRAAK
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
TOELICHTING
Niet is komen vast te staan dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen deugdelijke anamnese heeft afgenomen of onvoldoende tandheelkundig onderzoek verrichtte. Het mag zijn dat hij in die periode werkzaam was in praktijkruimtes die onvoldoende geoutilleerd waren, zonder de aanwezigheid van noodzakelijk geachte (nood)apparatuur. Dit is echter op zichzelf niet voldoende om te kunnen concluderen dat verdachte wist of moest vermoeden dat hij met zijn handelen anderen schade zou kunnen toebrengen, temeer nu in de tenlastelegging niet is aangegeven om welke specifieke handelingen het zou gaan.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals vermeld in de aangehechte bijlage, aangeduid als B1 en B2. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij eerst op 7 februari 2005 van zijn schorsing door het Centraal Tuchtcollege per 26 januari 2005 op de hoogte werd gebracht. Hij verbleef begin februari op de camping en ontving daar geen post. Aangezien verdachte wel op 1,3 en 7 februari in de kliniek [naam kliniek] te Rotterdam werkzaamheden heeft verricht is dit op zijn minst bedenkelijk. Van een praktiserend tandarts mag toch verwacht worden dat hij regelmatig zijn post leest. Hoe dit zij, de uitspraak is door het Centraal Tuchtcollege op 25 januari 2005 naar de advocaat van verdachte gestuurd en bij brief van 27 januari 2005 heeft het Register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg verdachte op de hoogte gebracht van zijn schorsing per 26 januari 2005. Verdachte had kunnen en moeten weten dat hij met het extraheren van gebitselementen en het toedienen van injecties bij een vijftal patiënten in de ten laste gelegde periode in overtreding was.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar-de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met het in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg gestelde verbod, hoewel zijn inschrijving in het register als bedoeld in artikel 3 van die wet is geschorst voor de periode van één jaar ten gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig artikel 48, eerste lid, onder d van die wet opgelegde maatregel.
Ten aanzien van de onder 3 bewezen verklaarde feiten:
Handelen in strijd met het in artikel 35, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg gestelde verbod, tien maal gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de kliniek [naam kliniek] te Rotterdam als tandarts gewerkt terwijl zijn werkgever noch zijn patiënten wisten dat zijn inschrijving in het register was geschorst en hij geen gebruik meer mocht maken van de titel “tandarts”. Tevens heeft hij, terwijl hij daartoe niet bevoegd was, bij vijf personen extracties verricht en injecties toegediend. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen van deze personen, die meenden met een bevoegde tandarts te maken te hebben, beschaamd.
Verdachte is, blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 18 juli 2006, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal hem voor feit 2 een geheel voorwaardelijke hechtenis van na te noemen duur worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar alsmede de door de officier van justitie gevorderde geldboete. Deze straf gaat boven de eis uit maar zij is geboden om verdachte ervan te doordringen dat hij niet nogmaals een uitspraak van een medisch tuchtcollege naast zich neer mag leggen. Daarnaast is het passend en geboden voor feit 3 een tiental onvoorwaardelijke geldboetes van na te noemen hoogte op te leggen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 23 (oud), 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 4, 35, 97 en 99 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
BESLISSING
De politierechter:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hier-voor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) weken;
- bepaalt dat deze vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later ander mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde tot een geldboete van EUR 250,00, (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voor de onder 3 ten laste gelegde overtredingen tot het betalen van 10 (tien) geldboetes, van elk EUR 50,00 (vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis voor de tijd van 1 (één) dag.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Poiesz, rechter
in tegenwoordigheid van Groen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2006.