RECHTBANK ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: VWWB 06/3677-FRC; VWWB 06/3678-FRC; VWWB 06/3679-FRC en VWWB 06/3680-FRC
naar aanleiding van de verzoeken om voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedures tussen
[Verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr. V.S. Waterval, advocaat te Spijkenisse,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder de uitkering van verzoekster ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 augustus 2006 voor een periode van twee maanden met 20% verlaagd.
Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 september 2006 voor een periode van 2 maanden met 40% verlaagd.
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 september 2006 voor een periode van 2 maanden met 60% verlaagd. Deze maatregel leidt in combinatie met de vorige opgelegde maatregelen tot een totale maatregel van een korting van 100% over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 oktober 2006.
Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat haar bijstandsuitkering met ingang van 1 november 2006 voor de periode van 1 maand geheel wordt geweigerd.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) heeft verzoekster bij brieven van 7 september 2006 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoekster bij brieven van eveneens 7 september 2006 de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2006. Aanwezig waren verzoekster en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van der Pols.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissingen op bezwaar of eventueel in de hoofdzaken.
Bij besluit van 7 november 2005 is verzoekster medegedeeld dat zij met ingang van 20 september 2005 in verband met een verandering van de woonsituatie een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder ontvangt. Daarbij is eiseres erop gewezen dat zij ingevolge artikel 9 van de WWB onder meer verplicht is algemeen geaccepteerd werk in dienstbetrekking te vinden, algemeen geaccepteerd werk dat haar wordt aangeboden aan te nemen en beschikbaar te zijn voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Dit besluit is tussen partijen rechtens onaantastbaar geworden.
Verzoekster, die op dat moment als alleenstaande moeder de verzorging had over haar twee dochters van tweeënhalf en negen jaar oud, is door verweerder uitgenodigd om de voorlichtingsbijeenkomsten van het werkgelegenheidstraject "De Ommekeer" van JOB 1.1.2 van 23 mei 2006 en 1 juni 2006 bij te wonen.
In een rapportage van een medewerker van de Afdeling Uitvoering Werk en Bijstand van de Sector Welzijn van de gemeente Spijkenisse van 6 juli 2006 is vermeld dat verzoekster voor dit traject is aangemeld en dat zij al enige weken de tijd heeft gehad voor het regelen van kinderopvang. Verzoekster is blijkens deze rapportage nog tot 21 juli 2006 de tijd gegund om deze opvang te regelen.
In een rapportage van een medewerker van de Afdeling Uitvoering Werk en Bijstand van 10 augustus 2006 wordt onder andere vermeld, dat verzoekster heeft aangegeven niet te willen deelnemen aan het project en dat zij nog geen kinderopvang heeft geregeld.
Bij het bestreden besluit van 10 augustus 2006 is verzoekster een maatregel van 20% korting opgelegd omdat verzoekster naar de mening van verweerder niet of onvoldoende meewerkt aan een traject, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt. Verweerder heeft bij het nemen van dit besluit met name overwogen dat verzoekster geen kinderopvang binnen de door verweerder gestelde ruime termijn heeft geregeld en dat zij heeft aangegeven niet aan het traject te zullen deelnemen. Voorts heeft verweerder hierbij in aanmerking genomen dat er sprake is van recidive.
In dit besluit is tevens vermeld dat verzoekster verplicht is om vanaf de datum van dat besluit iedere werkdag om 07.00 uur bij metrostation Heemraadlaan te verschijnen om vandaar te vertrekken naar haar werkplek. Tenslotte wordt zij in dit besluit gewaarschuwd dat, indien zij zonder geldige reden niet verschijnt of niet meewerkt aan het traject, haar uitkering elke keer met tenminste 20% gekort zal worden.
Ook bij brieven van 17 augustus en 24 augustus 2006 heeft verweerder aan verzoekster de verplichting opgelegd om de eerstvolgende werkdag om 07.00 uur bij station Heemraadlaan te verschijnen.
Bij de drie hierna volgende bestreden besluiten is verzoeksters uitkering telkens gekort, waarbij verweerder telkens heeft overwogen dat verzoekster niet of onvoldoende meewerkt aan een traject, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt. Daarbij heeft verweerder in verband met recidive steeds een zwaardere korting opgelegd.
Verzoekster heeft gesteld steeds tijdig aan haar bijstandsconsulent te hebben aangegeven dat zij bereid is te gaan werken, maar dat zij dit in verband met haar kinderen niet direct gedurende gehele dagen kan of wil doen. Zij heeft daarbij gesteld dat zij haar jongste dochter eerst gedurende halve dagen aan de nieuwe situatie wil doen wennen en dat het tijdstip van de werkzaamheden een probleem vormt. Verzoekster moet immers opvang hebben waar haar kinderen vóór 07.00 uur terecht kunnen, hetgeen nog niet gelukt is. Verzoekster is daarbij van mening dat haar oudste dochter te lange dagen maakt als zij om 06.30 uur al bij de buitenschoolse opvang wordt afgezet. Verzoekster stelt in bezwaar voorts dat zij tijdig verzocht heeft om aangepaste werktijden en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 18, eerste en tweede lid, van de WWB luidt als volgt.
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
De gemeenteraad heeft op 6 oktober 2004 de Maatregelenverordening WWB Spijkenisse (hierna: Maatregelenverordening) vastgesteld.
In de Maatregelenverordening worden in artikel 3, eerste lid, de gedragingen aangehaald die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een maatregel. In het tweede lid van dit artikel wordt verweerder de opdracht gegeven om regels te stellen omtrent (onder meer) de hoogte en de duur van de maatregel. In artikel 6 van deze verordening wordt de opdracht aan verweerder gegeven om regels te stellen omtrent ingangsdatum, samenloop, herhaling en mogelijkheden om af te zien van het opleggen van een maatregel.
Verweerder heeft de in artikel 3, tweede lid, en artikel 6 van de Maatregelenverordening bedoelde regels uitgewerkt in beleidsregels die op schrift gesteld zijn in de nota "Inzoomen op de WWB".
In beleidsregel 4.4.1. worden gedragingen waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in vijf categorieën. In beleidsregel 4.4.2. worden regels gegeven ten aanzien van de hoogte en de duur van de maatregel.
In artikel 18, tweede lid, van de WWB is de mogelijkheid voor een orgaan als verweerder opgenomen om overeenkomstig de gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB de bijstand te verlagen. In die bepaling heeft de formele wetgever de gemeenteraad opgedragen om regels met betrekking tot (onder meer) het verlagen van de bijstand te stellen. De raad van de gemeente Spijkenisse heeft echter blijkens artikel 3, tweede lid, van de Maatregelenverordening deze opdracht in volle omvang aan verweerder overgedragen. Aangezien de WWB geen mogelijkheid voor een dergelijke overdracht biedt, hadden de litigieuze maatregelen gebaseerd moeten zijn op de door de raad vastgestelde regels. Nu deze ontbreken, ontberen de bestreden besluiten een geldige juridische grondslag.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar de bestreden besluiten naar verwachting niet in stand zullen blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van voorlopige voorzieningen zoals vermeld in het dictum van deze uitspraak.
De raad van de gemeente Spijkenisse zal, zo volgt uit hetgeen zojuist is overwogen, nader moeten bezien hoe hij aan de hem door de formele wetgever in de WWB gegeven regelgevende opdrachten inhoud zal geven. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de raad hierbij onder meer de vraag onder ogen moet zien of het woordje “regels” in de aanhef van artikel 8 van de WWB niet impliceert dat er terzake algemeen verbindende voorschriften in plaats van beleidsregels gesteld moeten worden.
In een geval als dat van verzoekster zal, alvorens haar een of meerdere maatregelen opgelegd worden, bezien moeten worden of het uitkerende orgaan de bevoegdheid tot een dergelijke sanctionering toekomt. Het komt de voorzieningenrechter tenslotte voor dat verweerder, in tegenstelling tot hetgeen hij in de onderhavige zaak heeft gedaan, daartoe de vraag onder ogen moet zien of hij aan verzoekster de eis mag stellen dat het aan verzoekster is om aan te tonen dat voldoende kinderopvang voor haar niet beschikbaar is dan wel of het aan hem is om genoegzaam vast te stellen dat dergelijke opvang wèl beschikbaar is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 152,- (4 x € 38,-) door verweerder wordt vergoed.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 966,- (€ 644,- x 1,5 vanwege de samenhang tussen de vier hier behandelde zaken) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe, in die zin dat de besluiten van verweerder van 10 augustus 2006, 21 augustus 2006, 29 augustus 2006 en 31 augustus 2006 worden geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op de tegen deze besluiten door verzoekster gemaakte bezwaren,
bepaalt dat de gemeente Spijkenisse aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,- en wijst de gemeente Spijkenisse aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken, voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 september 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter: