RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
[[eiser], wonende te [woonplaats], domicilie kiezend te Rotterdam aan de Mathenesserlaan 392 c op het kantoor van W.G.J. Janssen & Partners, Gerechtsdeurwaarders, die tot gemachtigde wordt gesteld;
eiser bij exploot van dagvaarding van 4 april 2006;
verweerder in reconventie;
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
tevens eiser in reconventie,
gemachtigde: T. E. van Lenningh, Amara Onroerend Goed, Adrianalaan 349 te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”
1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 441,94 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 375,-- vanaf de dag van dagvaarden, tot aan de dag algehele voldoening, alsmede tot betaling van de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft van antwoord geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing van de vordering, althans tot verrekening met de tegenvordering en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding in conventie. In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling (onder toegestane verrekening) van € 690,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2006 en te verhogen met de kosten van het geding..
Vervolgens heeft de kantonrechter op 26 april 2006 een tussenvonnis gewezen en een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 4 september 2006 en waar beide partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigden. De gemachtigde van [eiser], mevrouw F. M. C. Paulina heeft mondeling geconcludeerd van antwoord in de reconventie. Van het verhandelde ter zitting werd proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN:
De aan het geschil ten grondslag liggende feiten kunnen, voor zover erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsook voor zover blijkende uit de overgelegde en in zoverre niet betwiste producties, voor zover thans van belang, als volgt worden samengevat.
2.1. [eiser] huurde van [gedaagde] een kamer aan de [adres] te [woonplaats]. De huurovereenkomst is in onderling overleg beëindigd met ingang van 1 januari 2006.
2.2. Bij aanvang van de huur heeft [eiser] een waarborgsom voldaan van € 375,--, welke door [gedaagde] niet is terugbetaald na het eindigen van de huurovereenkomst.
2.3. In artikel 4.1 van de huurovereenkomst is, ondermeer, bepaald: “Hij zal het gehuurde niet anders mogen gebruiken dan als woning voor zich, zodat hij geen personen zal mogen opnemen als kostgangers en dergelijke, noch het geheel of ten dele aan derden in huur, onderhuur of enig ander gebruik zal mogen afstaan”.
3. HET GESCHIL EN DE STELLINGEN VAN PARTIJEN:
3.1. [eiser] heeft, naast de hiervoor beschreven vaststaande feiten en voor zover thans van belang, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
De waarborgsom dient te worden terugbetaald, nu aan alle verplichtingen uit de huurovereenkomst is voldaan en nu er geen sprake is van schade aan het gehuurde.
3.2. [gedaagde] heeft tegen de vordering van [eiser] verweer gevoerd.
Hij erkent dat de waarborgsom terugbetaald zou moeten worden, maar hij beroept zich op verrekening van de waarborgsom met het bedrag dat hij nog van [eiser] te vorderen heeft en waarvoor hij in reconventie een vordering heeft ingesteld. De vordering beloopt € 625,-- te verhogen met € 65,-- aan kosten en bestaat uit een vergoeding van € 125,-- per maand voor een periode van vijf maanden waarin [eiser] het bepaalde in artikel 4.1. van de huurovereenkomst heeft overtreden. In deze periode heeft zijn vriendin in het gehuurde gewoond. Dit blijkt uit de vele klachten van andere bewoners. Omdat de vriendin in het gehuurde woonde waren de kosten van warmwater hoger dan wanneer zij er niet gewoond zou hebben. Bovendien is het ongewenst dat een vrouw in het gehuurde woont, omdat de douche gemeenschappelijk is en omdat er verder alleen mannen wonen.
3.3. [eiser] heeft betwist dat zijn vriendin in het gehuurde heeft gewoond. Zij heeft er wel regelmatig gelogeerd, maar dat is niet verboden. Het is niet aannemelijk dat de energielasten zijn gestegen omdat de vriendin wel eens kwam logeren, temeer daar [eiser] ook regelmatig bij zijn vriendin logeerde en dan juist geen warmwater gebruikte in het gehuurde. Ook andere bewoners laten wel eens iemand logeren. In december heeft [eiser] nog nauwelijks in het gehuurde gewoond.
3.4. Voor de verdere stellingen van partijen wordt verwezen naar de gewisselde processtukken, die als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en voor zover nodig zullen die stellingen worden besproken in het kader van de beoordeling van de vordering.
4. DE BEOORDELING IN CONVENTIE;
4.1. Nu vaststaat dat door [eiser] bij aanvang van de huur een waarborgsom is betaald van € 375,--, terwijl ook vaststaat dat deze waarborgsom niet werd geretourneerd bij het einde van de huurovereenkomst is de vordering van [eiser] in beginsel toewijsbaar.
4.2. [gedaagde] heeft betoogd dat de vordering dient te worden verrekend met de tegenvordering die hij op [eiser] heeft. [gedaagde] heeft dit recht wanneer de gegrondheid van de tegenvordering op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Dit blijkt uit artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de betwisting door [eiser] van de stellingen van [gedaagde] en gelet op het feit dat de in het geding gebrachte verklaringen geen wettig bewijs opleveren van de stelling van [gedaagde] dat sprake is van een niet nakomen van de huurovereenkomst door het huisvesten van een vriendin in het gehuurde staat niet vast dat inderdaad sprake is van de gestelde niet nakoming van de huurovereenkomst. Daar komt nog bij dat de omvang van de door [gedaagde] gestelde schade niet vaststaat voor het geval inderdaad sprake zou zijn van een verwijtbaar niet nakomen van de huurovereenkomst. Door deze omstandigheden zal de vordering van [gedaagde] nader moeten worden onderzocht en is er geen reden om de vordering van [eiser] aan te houden in afwachting van dit onderzoek. De vordering in conventie wordt daarom toegewezen.
4.3. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet weersproken en zijn in overeenstemming met de gebruikelijke tarieven. Deze kosten worden daarom toegewezen. De wettelijke rente wordt eveneens toegewezen.
4.4. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] belast met de kosten van het geding in conventie.
5. DE BEOORDELING IN RECONVENTIE :
5.1. De vordering van [gedaagde] is volledig gebaseerd op de stelling dat [eiser] de huurovereenkomst, en dan met name artikel 4.1. daarvan, niet is nagekomen door zijn vriendin gedurende vijf maanden in het gehuurde te huisvesten. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. [gedaagde] zal daarom, overeenkomstig zijn aanbod, in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4.1. van de huurovereenkomst.
5.2. Wanneer [gedaagde] erin slaagt te bewijzen dat [eiser] zich niet aan de huurovereenkomst heeft gehouden, dient hij ook te bewijzen dat hij daardoor schade heeft geleden en tot welk bedrag. Het, zonder verdere toelichting, in rekening brengen van een bedrag per maand dat overeenkomst met 1/3 deel van de huurprijs inclusief energiekosten, kan niet gelden als schade, nu niet uit de overeenkomst blijkt dat [gedaagde] gerechtigd is een dergelijk bedrag te berekenen in geval van overtreding van de huurovereenkomst. [gedaagde] dient daarom ook te bewijzen dat hij schade heeft geleden door de, mogelijke, niet nakoming van de huurovereenkomst en tot welk bedrag. De kantonrechter wijst er op voorhand op dat deze mogelijke schade uit de aard der zaak bescheiden van omvang zal zijn, omdat niet goed voorstelbaar is dat deze schade meer kan omvatten dan enige extra energiekosten.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 441,94, te verhogen met de wettelijke rente over € 375,-- vanaf de dag van dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 181,87 aan verschotten en € 120,-- aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
laat [gedaagde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit blijkt :
- dat de vriendin van [eiser] voortdurend woonachtig is geweest in het gehuurde;
- gedurende welke periode de vriendin van [eiser] voortdurend woonachtig is geweest in het gehuurde;
- [gedaagde] schade heeft geleden ten gevolge van het wonen door de vriendin van [eiser] in het gehuurde;
- wat de hoogte is van de geleden schade;
verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van woensdag 11 oktober 2006 te 10.00 uur opdat [gedaagde] op het bewijsthema betrekking hebbende bescheiden in het geding kan brengen dan wel in het geval hij getuigen wil doen horen het vermoedelijke aantal van de te horen getuigen schriftelijk kan opgeven;
bepaalt dat beide partijen ter zitting van 11 oktober 2006 hun eventuele verhinderdagen voor een getuigenverhoor in de maanden november en december 2006 en januari 2007 schriftelijk kunnen opgeven, zodat de kantonrechter daarmee rekening kan houden bij het bepalen van een eventueel getuigenverhoor;
iedere verdere beslissing in reconventie wordt in dit stadium van het geding aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.