ECLI:NL:RBROT:2006:AZ2986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van het recht op informatie omtrent gegevensverstrekking aan derden in strijd met Europese richtlijn

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Rotterdam, verzocht om informatie over gegevensverstrekking uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aan derden gedurende de afgelopen twee jaar. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde informatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het beroep ter behandeling doorverwezen naar een meervoudige kamer. Tijdens de zittingen heeft eiser zijn verzoek verder toegelicht, waarbij hij ook om aanvullende informatie vroeg die verweerder niet had verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de beperking van het recht op informatie tot een periode van één jaar voorafgaand aan het verzoek in strijd was met artikel 12 van de Richtlijn 95/46/EG. De rechtbank stelde vast dat de richtlijn waarborgt dat betrokkenen vrijelijk en zonder beperking informatie kunnen verkrijgen over hun persoonsgegevens. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, omdat deze niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn. Tevens oordeelde de rechtbank dat verweerder niet voldoende had onderbouwd dat de gevraagde informatie niet gedocumenteerd was en dat er geen stukken waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en verweerder werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 805,- en het griffierecht van € 141,- vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 november 2006, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: BESLU 06/1322 VRLK
Uitspraak
in het geding tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde W.E. van Bentem, rechtskundig adviseur te Garrelsweer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 26 oktober 2005 heeft eiser verweerder verzocht om opgave te doen van alle verstrekkingen van hem betreffende informatie uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aan derden gedurende de afgelopen twee jaar, alsmede de gevallen waarin verweerder heeft geweigerd om informatie uit de basisadministratie aan derden te verstrekken.
Bij besluit van 27 oktober 2005 (hierna: primair besluit I) heeft verweerder geweigerd de gevraagde gegevens aan eiser te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 november 2005 (hierna: primair besluit II) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) informatie verstrekt over de aan afnemers en derden in de periode van 26 oktober 2004 tot
26 oktober 2005 verstrekte gegevens uit de basisadministratie.
Bij besluit van 13 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 27 maart 2006 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2006. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
De rechtbank heeft bij beslissing van 17 juli 2006 het onderzoek heropend. Zij heeft daarbij het beroep ter behandeling doorverwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 30 oktober 2006. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2 Overwegingen
Artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de richtlijn), luidt voor zover hier van belang:
De lid-staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:
a. vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
- uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;
- verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van deze gegevens;
- mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1.
Krachtens artikel 13, eerste lid, van de richtlijn - voor zover hier van belang - kunnen de lid-staten wettelijke maatregelen treffen ter beperking van de reikwijdte van de in artikel 12 bedoelde rechten en plichten indien dit noodzakelijk is ter vrijwaring van:
a) de veiligheid van de staat;
b) de landsverdediging;
c) de openbare veiligheid;
d) het voorkomen, het onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten of schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;
e) een belangrijk economisch en financieel belang van een lid-staat of van de Europese unie, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden;
f) een taak op het gebied van controle, inspectie of regelgeving, verbonden, ook al is dit incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de onder c), d) en e), bedoelde gevallen; of
g) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid van de Wet GBA deelt het college van burgemeester en wethouders aan de betrokkene op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende gegevens in het jaar voorafgaande aan het verzoek uit de basisadministratie zijn verstrekt aan een afnemer of een derde.
Krachtens het tweede lid doet het college van burgemeester en wethouders, indien zodanige verstrekking is geschied, daarvan desverlangd binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk mededeling aan verzoeker. Het college van burgemeester en wethouders kan volstaan met een in algemene termen gestelde mededeling omtrent de verstrekking, tenzij het belang van de verzoeker daardoor onevenredig wordt geschaad.
Artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Krachtens artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken, kennisneming van de inhoud toe te staan, een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Eiser heeft verweerder op 26 oktober 2005 verzocht om opgave te doen van alle verstrekkingen van hem betreffende informatie uit de GBA aan derden gedurende de afgelopen twee jaar. Daarbij heeft eiser verweerder verzocht hem mede te delen aan welke derden de betreffende gegevens zijn verstrekt, op welke data en op welke wijze die gegevens zijn verstrekt, welke kosten daarvoor aan die derden in rekening zijn gebracht, alsmede de identificerende gegevens van degenen aan wie de verstrekkingen hebben plaatsgevonden. Tevens verzoekt eiser om fotokopieën van de gedane schriftelijke verzoeken, alle correspondentie en verdere stukken met betrekking tot de gegevens-verstrekking, alsmede de verzoeken en de beslissingen daarop in die gevallen waarin om gegevens uit de GBA is gevraagd, maar verweerder geweigerd heeft die te verstrekken.
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat eiser niet in aanmerking komt voor verstrekking van de gevraagde informatie.
In reactie op het bezwaarschrift van eiser heeft verweerder bij brief van 22 november 2005 eiser laten weten dat het besluit van 27 oktober 2005 ten onrechte aan eiser is gezonden en dat het bezwaarschrift wordt doorgezonden naar de Algemene bezwaarschriftencommissie (hierna: ABC). Voorts heeft verweerder eiser medegedeeld dat de gevraagde informatie kan worden verstrekt over de periode van 26 oktober 2004 tot 26 oktober 2005. Voor informatie die is verstrekt na 28 februari 2005, zijnde het moment dat eiser is vertrokken naar de gemeente Schiedam, dient eiser zich te wenden tot die gemeente. Na toezending van een kopie van een geldig legitimatiebewijs kan verweerder de gevraagde informatie aan eiser toezenden binnen de in de Wet GBA genoemde kaders. Met betrekking tot de gevraagde fotokopieën van de stukken merkt verweerder op dat de Wet GBA aangeeft wanneer gegevens verstrekt kunnen worden, alsmede dat de deze informatie niet bij de dienst Burgerzaken gedocumenteerd is.
Onder toezending van een kopie van zijn paspoort is namens eiser aangegeven dat hij zijn bezwaarschrift onverkort handhaaft, omdat slechts gedeeltelijk aan eisers bezwaar tegemoet wordt gekomen.
Bij primair besluit II heeft verweerder eiser een overzicht gegeven van de over de periode van 26 oktober 2004 tot 26 oktober 2005 verstrekte gegevens van eiser aan derden. Voor de overige verzoeken van eiser verwijst verweerder naar de brief van 22 november 2005.
De ABC heeft in haar preadvies van 19 januari 2006 overwogen dat om redenen van proceseconomie het bezwaarschrift van eiser is aangemerkt als zijnde tevens gericht tegen het besluit van 29 november 2005. Voorts is aangegeven dat de primaire besluiten bevoegd zijn genomen, alsmede dat met de brief van 22 november 2006 impliciet is teruggekomen op het besluit van 27 oktober 2006. Volgens de ABC is aan eiser de informatie overeen-komstig artikel 103 van de Wet GBA verstrekt en was verweerder tot meer dan dat niet gehouden. Zelfs al zou verweerder de gegevens willen verstrekken aangaande het jaar voorafgaande aan het jaar waarover informatie moet worden verschaft, dan kan dat verzoek niet worden ingewilligd omdat informatie over gegevensverstrekking uit het GBA aan afnemers en derden ouder dan één jaar periodiek uit het geautomatiseerde systeem wordt gewist. Overigens is verweerder niet verplicht om dergelijke gegevens langer dan één jaar te bewaren. De ABC ziet geen aanleiding de mededeling tijdens de hoorzitting dat de overige informatie die eiser heeft gevraagd niet door de dienst Burgerzaken wordt gedocumenteerd, voor onjuist te houden. Indien de Wob al van toepassing zou zijn, is er derhalve geen sprake van stukken die bij een bestuursorgaan berusten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het preadvies van de ABC overgenomen, de bezwaren ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit onjuist is, omdat er van wordt uitgegaan dat de brief van 29 november 2005 een nieuw primair besluit is. Er was op de aanvraag al een primair besluit genomen en dat besluit was bekend gemaakt. Met de brief van
29 november 2005 is verweerder grotendeels tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser, maar die brief is niet aan te merken als zelfstandig primair besluit. Voorts stelt eiser dat artikel 103 van de Wet GBA in strijd is met artikel 12 van richtlijn, omdat genoemde verdragsbepaling inhoudt dat eiser vrijelijk en zonder beperkingen recht heeft op de hier bedoelde gegevens. Eiser betwist dat informatie omtrent gegevensverstrekkingen ouder dan één jaar uit het systeem verwijderd wordt, maar zelfs als dat het geval is dan zou die informatie volgens eiser reproduceerbaar moeten zijn. Ook bestrijdt eiser dat de overige gevraagde informatie niet gedocumenteerd is, gelet op de administratieve verplichtingen die de gemeente heeft.
Ter onderbouwing van zijn stelling is namens eiser ter zitting van 10 juli 2006 een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 juni 2005 (LJN: AT9375).
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Anders dan eiser stelt is het besluit van 29 november 2005 wel aan te merken als een primair besluit. Op grond van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een wijziging van het besluit van
27 oktober 2005, in die zin dat thans wel deels de door eiser gevraagde informatie aan hem wordt verstrekt. Nu met het besluit van 29 november 2005 niet geheel aan eisers bezwaar tegemoet is gekomen, heeft verweerder terecht onder toepassing van artikel 6:19 van de Awb het bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 november 2005. Eisers grief dienaangaande kan mitsdien niet slagen.
Voor zover eisers beroep zich richt tegen verweerders weigering om de gevraagde informatie te verstrekken over de periode 26 oktober 2003 tot 26 oktober 2004, overweegt de rechtbank dat aan artikel 103 van de Wet GBA de richtlijn ten grondslag ligt en dat bij de formulering van de rechten neergelegd in artikel 103 van de Wet GBA nauw is aangesloten bij de formulering van de richtlijn.
Verweerder dient eiser conform artikel 12, aanhef en onder a, van de richtlijn vrijelijk en zonder beperking uitsluitsel te geven omtrent het verstrekken van hem betreffende gegevens uit de basisadministratie aan derden.
De rechtbank is van oordeel dat een beperking van het recht op die informatie tot de periode van een jaar voorafgaand aan het verzoek zoals door verweerder is gehanteerd, gebaseerd op het bepaalde in artikel 103 van de Wet GBA, in strijd is met de aanspraak die de richtlijn beoogt te waarborgen. Blijkens artikel 12 van de richtlijn dient immers te worden gewaarborgd dat de onder a genoemde informatie vrijelijk en zonder beperking door elke betrokkene verkregen kan worden. Een beperking in de tijd vindt geen grondslag in de in artikel 13 van de richtlijn limitatief opgesomde belangen ter vrijwaring waarvan wettelijke maatregelen kunnen worden getroffen ter beperking van de in artikel 12 van de richtlijn genoemde rechten. Gelet hierop had verweerder artikel 103 van de Wet GBA in zoverre buiten toepassing dienen te laten. Het bestreden besluit wordt, voor zover dit ziet op verweerders weigering de gevraagde informatie te verstrekken over de periode gelegen voor 26 oktober 2004, vernietigd wegens strijd met artikel 12 van de richtlijn.
Ten aanzien van eisers verzoek om stukken en informatie, die verband houden met schriftelijke verzoeken van derden tot het verstrekken van gegevens over eiser uit de basisadministratie, overweegt de rechtbank dat bedoeld verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Noch in de primaire besluiten noch in het bestreden besluit is door verweerder expliciet beslist op dit verzoek van eiser. Wel is door de ABC overwogen - en door verweerder bij het bestreden besluit overgenomen - dat kennis is genomen van de mededeling ter zitting dat de overige informatie die eiser wenst te krijgen door de dienst Burgerzaken niet wordt gedocumenteerd en de ABC geen reden heeft om aan te nemen dat die mededeling onjuist is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele mededeling van een dienstonderdeel van verweerder dat de verzoeken door de dienst Burgerzaken niet worden gedocumenteerd in deze onvoldoende. Daarbij komt dat eiser de gestelde gang van zaken gemotiveerd heeft betwist. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard omtrent de documentatie en archivering van ingekomen stukken alvorens tot het standpunt te komen dat er geen stukken zijn.
Onder deze omstandigheden kan het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb ook voor het overige niet in stand blijven. Het beroep van eiser is derhalve gegrond.
Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de be-han-de-ling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 805,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het betaalde griffierecht van € 141,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 805,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter en mr. A.I. van Strien en
mr. H.C. Wiersinga, leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.