ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
273050/KG ZA 06-1068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in verkiezingscampagne en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006, hebben eisers, bestaande uit de Vereniging Islam Democraten en haar lijsttrekker, een kort geding aangespannen tegen de politieke partij EénNL en haar lijsttrekker. De aanleiding voor het geding was een uitlating van de lijsttrekker van EénNL in een verkiezingsspotje, waarin hij een vergelijking maakte tussen de huidige islamisering en de opkomst van de nazi's in de jaren dertig. Eisers beschouwen deze uitlating als onrechtmatig en beledigend, en vorderen een verbod op herhaling van deze uitspraak, rectificatie en schadevergoeding.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 21 november 2006 behandeld en op dezelfde dag uitspraak gedaan. In zijn beoordeling heeft de rechter de vrijheid van meningsuiting als een fundamenteel recht benadrukt, dat in een democratische samenleving van groot belang is, vooral in het kader van een openbaar politiek debat. De rechter oordeelde dat de uitlating van de lijsttrekker van EénNL, hoewel beladen, niet onrechtmatig was. De uitspraak was gedaan in een politieke context en de rechter vond dat de uitlating niet specifiek gericht was tegen de eisers of de islam als religie, maar eerder een politieke visie op een maatschappelijk probleem weerspiegelde.

De rechter concludeerde dat de vorderingen van eisers moesten worden afgewezen, omdat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder woog dan de gevoelens van eisers. Bovendien werd opgemerkt dat de eisers, als de in het ongelijk gestelde partij, verantwoordelijk waren voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke eer en goede naam in het kader van politieke uitlatingen.

Uitspraak

Zaak-/rolnummer: 273050/KG ZA 06-1068
Uitspraak: 21 november 2006
Vonnis in het kort geding tussen:
1. [eiser [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging Islam Democraten,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eisers,
procureur mr. J.M.L.G. de Jong,
advocaat mr. J.H.E. Wanrooij te ‘s-Gravenhage,
- tegen -
1. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid EénNL,
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden.
Eiser sub 1 wordt hierna aangeduid als “[eiser sub 1]”, eiser sub 2 als “de Vereniging”. Gedaagde sub 1 wordt hierna aangeduid als “EénNL” en gedaagde sub 2 wordt hierna aangeduid als “[gedaagde sub 2]”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 20 november 2006;
- pleitnotities en producties van mr. Wanrooij;
- spreekpunten van [gedaagde sub 2].
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 21 november 2006.
In verband met spoedeisendheid van de zaak is op 21 november 2006 reeds uitspraak gedaan en is ter zitting meegedeeld dat de schriftelijke vastlegging en uitwerking daarvan op 24 november 2006 zal volgen. Het onderstaande vormt de uitwerking van die uitspraak.
2. De feiten
2.1 De Vereniging is een politieke partij. [eiser sub 1] is lijsttrekker van de Vereniging.
EénNL is eveneens een politieke partij. [gedaagde sub 2] is lijsttrekker van EénNL.
2.2 In het kader van de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november 2006 voeren diverse lijsttrekkers op radio en televisie campagne voor hun partij.
2.3 Op 14, 15 en 16 november 2006 heeft [gedaagde sub 2] in een verkiezingsspotje voor EénNL zowel op de televisie, als op de radio, onder andere, de volgende uitspraak gedaan:
“ de gevestigde orde keek in de jaren dertig weg toen de nazi’s opkwamen, nu gebeurt hetzelfde met de islamisering”.
2.4 [eiser sub 1] heeft op 15 en 16 november 2006 aangifte gedaan tegen [gedaagde sub 2]. [eiser sub 1] voelt zich aangetast in zijn goede naam en eer.
3. Het geschil
3.1 Eisers vorderen, kort gezegd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
1. dat het gedaagden met onmiddellijke ingang wordt verboden de hiervoor onder 2.3 opgenomen uitlating te doen;
2. dat het gedaagden wordt verboden het spotje uit te doen zenden via de ether dan wel op enig andere wijze in de openbaarheid te brengen;
3. dat gedaagden dienen te rectificeren in de openbaarheid via de ether en in de schrijvende pers met het aanbieden van excuses aan eisers;
4. één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom per uitgezonden spotje c.q. gedane uitlating, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2 Eisers leggen aan de vordering ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door voornoemde uitspraak te doen. Gedaagden leggen door hun uitspraak een link tussen het nazi’s en de islam cq Islamieten. Dat is onrechtmatig. Eisers zijn daardoor gegriefd en beledigd en voelen zich aangetast in hun eer en goede naam.
3.2 [gedaagde sub 2] voert gemotiveerd verweer. Hij stelt, kort gezegd, dat hij zich – als lijsttrekker van EénNL - binnen de ruimte van het recht op vrijheid van meningsuiting heeft uitgelaten. Hij ontkent niet dat sprake is van krachtige taal, maar voelt zich verplicht, ook naar de kiezers toe, om bepaalde ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving aan de kaak te stellen.
De uitspraak is niet zo geformuleerd met het doel om te kwetsen.
4. De beoordeling
4.1 [gedaagde sub 2] is ter zitting verschenen. Hij is lijsttrekker van EénNL maar is, gelet op het uittreksel uit het handelsregister, niet bevoegd om EénNL in rechte te vertegenwoordigen.
Voor EénNL heeft zich geen procureur gesteld. Dit betekent dat EénNL formeel niet ter zitting is verschenen.
Gelet op de aard van dit kort geding, de publiciteit terzake en de omstandigheid dat de dagvaarding aan de secretaris van EénNL is betekend, terwijl [gedaagde sub 2] ter terechtzitting is verschenen, moet worden geoordeeld dat de tijd, EénNL gelaten tussen de dagvaarding en de dag ter terechtzitting, hoewel zeer kort, voldoende was om in rechte te verschijnen. Tegen haar zal dus verstek verleend worden. Nu [gedaagde sub 2] echter zowel voor zichzelf, als in zijn hoedanigheid van lijsttrekker van EénNL heeft gesproken in de litigieuze uitlating, is daarmee ook het inhoudelijke standpunt van EénNL gegeven. De beslissing raakt dan ook zowel [gedaagde sub 2] als EénNL, zodat het rechtens niet aanvaardbaar is om uiteenlopende beslissingen te nemen; de uitspraak zal daarom ten opzichte van beide gedaagden gelijkluidend zijn.
4.2 [eiser sub 1] heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat de Vereniging niet kan worden aangemerkt als een ‘religieuze club’, maar dat zij wel werkt vanuit een islamitische visie. Iedereen kan lid worden van de Vereniging.
Ondanks dat in het kader van dit kort geding en bij gebreke van de precieze tekst van de doelstellingen/statuten en het feit dat het lidmaatschap zich niet alleen beperkt tot moslims, niet ten gronde beoordeeld kan worden of de Vereniging voldoende rechtens te respecteren belang heeft bij deze vordering, gelet op het relativiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aannemelijk is dat de Vereniging voldoende belang heeft bij de door haar ingestelde vordering.
4.3 Eisers hebben aangifte gedaan, doch onduidelijk is of de Officier van Justitie besloten heeft om te vervolgen. Vanzelfsprekend kan in dit kader geen oordeel worden gegeven over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit.
4.4 De grondslag van de onderhavige vorderingen is dus een onrechtmatige daad, gepleegd door gedaagden, gelegen in het –op tv en voor de radio- uitspreken van de zin: “De gevestigde orde keek in de jaren dertig weg toen de nazi’s opkwamen, nu gebeurt hetzelfde met de islamisering.”
Eisers ervaren deze uitlatingen als beledigend en onnodig grievend en vorderen kort samengevat een verbod op herhaling en rectificatie.
Ged. [gedaagde sub 2] heeft deze uitlating gedaan in het kader van het verdedigen van zijn politieke opvattingen resp. de opvattingen van de politieke partij, waarvan hij lijsttrekker is (de andere gedaagde). [gedaagde sub 2] heeft zich in dat kader beroepen op de vrijheid van meningsuiting.
4.5 Vooropgesteld moet worden dat, hoewel de impliciet gemaakte vergelijking zeer beladen is en ook [gedaagde sub 2] heeft toegegeven dat begrijpelijk is dat eisers de bedoelde zin hebben opgevat als kwetsend, die enkele constatering niet de conclusie rechtvaardigt dat het uitspreken daarvan om die reden onrechtmatig is. De vrijheid van meningsuiting, zoals die zowel in de Grondwet als in internationale Verdragen is gewaarborgd, is een van de grondslagen van een democratische samenleving. Zeker in het kader van een openbaar politiek debat over maatschappelijke ontwikkelingen komt daaraan een groot gewicht toe. Voor het inperken van die vrijheid door toewijzing van de vordering zou slechts ruimte zijn, als gedaagden de daarbij in acht te nemen grenzen te buiten zijn gegaan. In dat verband verdient opmerking dat in de bedoelde zin eisers niet zelf, persoonlijk, worden genoemd of aangeduid; ook de islam als religie of de aanhangers daarvan worden niet rechtstreeks genoemd, het gaat om de islamisering als maatschappelijk fenomeen. [gedaagde sub 2] geeft hier een –politieke- zienswijze op een door hem als zodanig ervaren maatschappelijk probleem, waarbij hij met name “de gevestigde orde” een verwijt maakt. De uitspraak is gedaan in het kader van het openbare debat met het oog op de komende parlementsverkiezingen. Hoewel de vergelijking die hij trekt zeer beladen is kan, gelet op die politieke context en het belang van een open debat, niet worden gezegd dat deze onnodig grievend is. Of het door hem als zodanig aangeduide probleem daadwerkelijk bestaat is daarbij niet zozeer van belang, omdat het hier gaat om het uitdragen en onderbouwen van een politieke visie en dus om een mening. Het recht op vrijheid van meningsuiting beschermt immers, zeker in een publiek debat als het onderhavige, in beginsel ook meningen waaraan anderen aanstoot kunnen nemen. Voor zover eisers zich mede baseren op schending van de vrijheid van godsdienst en/of discriminatie van moslims op grond van hun geloof geldt, dat meerbedoelde zin, gelet op hetgeen daarover hiervoor werd overwogen, op zichzelf niet voldoende is om thans tot het oordeel te komen dat daarvan sprake is. Ook hetgeen eisers ter zitting hebben opgemerkt over andere gedragingen of uitlatingen van [gedaagde sub 2] zag niet specifiek op die aspecten.
De vorderingen worden dus afgewezen.
4.6 Eisers worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst af de vordering;
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 248,00 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.F. van Beusekom, griffier.
1739/106