ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Grinten
  • A. Ahsmann
  • P. Peeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster, H. Hoogvliet Autoschade Spijkenisse B.V., een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter in een civiele procedure. De verzoekster meent dat de rechter geen onpartijdig oordeel kan geven, omdat deze een vooringenomen houding heeft aangenomen tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2006. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de procedure bestudeerd, waarin onder andere aantekeningen van de griffier zijn opgenomen. Tijdens de zitting van 17 oktober 2006 was de rechter betrokken bij een procedure die door mevrouw B.M. Biersma-Ter Weele tegen verzoekster was aangespannen. De raadsman van verzoekster heeft op 20 oktober 2006 het wrakingsverzoek ingediend, waarna de wrakingskamer de zaak heeft behandeld.

De verzoekster heeft verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek. Zij stelt dat de rechter bij de mondelinge behandeling op voorhand aannam dat verzoekster de arbeidsrelatie met mevrouw Biersma wilde beëindigen, terwijl de CWI-procedure nog liep. Ook zou de rechter zich vijandig hebben opgesteld en ongepaste opmerkingen hebben gemaakt, wat de indruk wekt van een persoonlijke betrokkenheid bij de zaak. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij van mening is dat het verzoek op oneigenlijke gronden is ingediend en dat er geen omstandigheden zijn die tot wraking zouden moeten leiden.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de houding van de rechter tijdens de zitting aanleiding heeft kunnen geven tot de objectief gerechtvaardigde vrees dat zij vooringenomen was. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het wrakingsverzoek gegrond verklaard en toegewezen. De beslissing is op 21 november 2006 genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 271230
Rolnummer : HA RK 06-170
Uitspraak : 21 november 2006
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H. HOOGVLIET AUTOSCHADE SPIJKENISSE B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
hierna te noemen: verzoekster,
raadsman mr. P.P.H. Verheijden,
strekkende tot wraking van:
mr. [de rechter],
kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle,
hierna te noemen: de rechter.
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 17 oktober 2006 is door de rechter behandeld de door mevrouw B.M. Biersma-Ter Weele tegen verzoekster aanhangig gemaakte procedure ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, welke procedure als kenmerk heeft: 749747 VZ VERZ 06-673.
Bij fax-bericht van 20 oktober 2006 heeft de raadsman van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden de op de hiervoor genoemde zitting van 17 oktober 2006 door de griffier gehouden aantekeningen.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: de heer H. Hoogvliet, direkteur van verzoekster, alsmede de raadsman van verzoekster, mr. Verheijden voornoemd. Mr. Verheijden heeft aan de hand van pleitnotities het standpunt van verzoekster nader toegelicht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een fax-bericht d.d. 24 oktober 2006 van de raadsman van mevrouw Biersma.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoekster meent dat de rechterlijke onafhankelijkheid/onpartijdigheid ontbreekt om reden als volgt.
De rechter is er bij de mondelinge behandeling van 17 oktober 2006 op voorhand van uit gegaan dat verzoekster het zo trachtte te leiden dat zij hoe dan ook - linksom of rechtsom - van mevrouw Biersma af zou komen, terwijl de CWI-procedure nog loopt en het maar zeer de vraag is of verzoekster toestemming zal krijgen om de arbeidsverhouding met mevrouw Biersma op te zeggen.
Voorts is de rechter er vanwege het enkele feit dat verzoekster ontslag voor mevrouw Biersma heeft aangevraagd op voorhand vanuit gegaan dat de arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord. De rechter heeft geweigerd over de vermeende verstoring van de arbeidsverhouding te spreken. De rechter ging er van uit dat verzoekster niet over een ontslagvergoeding wilde praten, terwijl verzoekster daarover niet kan praten, omdat zij niet beschikt over de daarvoor benodigde middelen.
De rechter heeft zich voorts vijandig getoond ten opzichte van verzoekster en heeft zich laten leiden door haar persoonlijke situatie. Dit blijkt uit het gebruik van bewoordingen als “U begrijpt niet hoe Biersma zich voelt. Het gaat om het gevoel. Ach ja, vrouwen komen van Venus en mannen komen van Mars. Hoogvliet heeft door aan Biersma mee te delen dat voor haar ontslag is aangevraagd schandalig gehandeld…. Zo ga je niet met mensen om.”
De veronderstelling van de rechter dat verzoekster oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid tot het indienen van een wrakingsverzoek is onjuist en getuigt in feite opnieuw van vooringenomenheid van de rechter. De rechter doet in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek voorkomen alsof slechts sprake is geweest van een ongelukkige discussie tussen haar en de gemachtigde van verzoekster, veroorzaakt door de houding en de uitstraling van de gemachtigde ter zitting. Die houding wordt betwist. De uitstraling betreft een perceptie van de rechter, waarbij het de vraag is of die een rol zou mogen spelen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek.
Voorts heeft de rechter te kennen gegeven dat primair van mening te zijn dat het verzoek is ingediend op oneigenlijke gronden, namelijk om uitstel van de beslissing te bewerkstelligen, en subsidiair dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren, hoewel zij toegeeft dat de discussie tijdens de mondelinge behandeling geen schoonheidsprijs verdient.
3. De beoordeling
3.1
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.2
In haar schriftelijke reactie schrijft de rechter dat toegegeven moet worden dat de discussie tussen de gemachtigde van verzoekster en de rechter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 17 oktober 2006 niet de schoonheidsprijs verdient. Dat is een oordeel dat door de rechtbank wordt gedeeld.
3.3
Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de door de rechter op de genoemde zitting gebezigde bewoordingen, waarvan de gewraakte bewoordingen in essentie bevestiging vinden in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, een vorm van persoonlijke verontwaardiging doorklinkt over de veronderstelde proceshouding van verzoekster. Die indruk wordt versterkt door de door de rechter ingediende schriftelijke reactie. Deze verontwaardiging heeft de rechter blijkens het proces-verbaal van de zitting een enkele keer ook tot uitdrukking gebracht in niet passende bewoordingen. Deze toonzetting, waaruit welhaast een persoonlijke (emotionele) betrokkenheid van de rechter bij (de aard van) het geschil kan worden afgeleid, gevoegd bij het gegeven dat de rechter aan verzoekster weinig ruimte heeft geboden om tegenover de negatieve uitlatingen van de rechter haar standpunt uit te werken, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de houding van de rechter ter zitting bij verzoekster aanleiding heeft kunnen geven tot de objectief gerechtvaardigde vrees dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert.
3.4
Op grond van het vorenstaande is de wraking gegrond en moet het verzoek worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [de rechter].
Deze beslissing is gegeven op 21 november 2006 door mr. Van der Grinten, voorzitter,
mr. Ahsmann en mr. Peeck, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.