ECLI:NL:RBROT:2006:AZ5363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270530 HA/RK 06-162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Grinten
  • mr. Ahsmann
  • mr. Van Nifterick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen rechter-plaatsvervanger in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2006 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van een rechter-plaatsvervanger in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de gemachtigde van verzoeker, die stelde dat de rechter partijdig was. De wraking was gebaseerd op verschillende incidenten die zich tijdens de zitting van 12 oktober 2006 hadden voorgedaan. De rechter had geweigerd zijn naam te geven en had zich op een manier gedragen die verzoeker als partijdig ervoer. Verzoeker voerde aan dat de rechter niet alleen zijn naam had geweigerd, maar ook dat het proces-verbaal van de zitting valselijk was opgemaakt, omdat de aanwezige personen niet correct waren vermeld. Dit zou een schending van de objectiviteit van de rechter zijn. De rechter had ook contact gehad met de vertegenwoordiger van de tegenpartij na de wraking, wat verzoeker als een verdere aanwijzing voor partijdigheid beschouwde.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de weigering van de rechter om zijn naam te geven een zwaarwegende aanwijzing opleverde voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank oordeelde dat de wraking gegrond was en dat de rechter niet langer in deze zaak kon optreden. Deze beslissing werd genomen in het belang van de waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. De uitspraak werd gedaan door mr. Van der Grinten, voorzitter, en mr. Ahsmann en mr. Van Nifterick, rechters, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 270530
Rolnummer : HA RK 06-162
Uitspraak : 19 december 2006
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoeker],
[adres]
verzoeker,
gemachtigde Zijlstra Juridisch Advies Buro te Putten,
strekkende tot wraking van [verweerder], rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 12 oktober 2006 is door de rechter behandeld het door de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils te Rotterdam namens Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam ingediende verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [belanghebbende]. Deze procedure heeft als kenmerk 268308 / J2 RK 06-964.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het griffiedossier van de hierboven omschreven procedure met kenmerk 268308 / J2 RK 06-964, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- het fax-bericht d.d. 25 oktober 2006 van de gemachtigde van verzoeker;
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 14 november 2006, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen: de gemachtigde van verzoeker. Deze heeft het standpunt van verzoeker nader toegelicht. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. De behandeling is aangehouden tot 13 december 2006, teneinde:
- de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen de nadere onderbouwing van het verzoek op schrift te stellen en in schriftelijke vorm in het geding te brengen;
- de rechter in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de nadere onderbouwing van het verzoek.
Genoemde schriftelijke, nadere onderbouwing van het verzoek is ter griffie ingekomen op 15 november 2006 en is bij brief d.d. 20 november 2006 in afschrift, met het proces-verbaal van de zitting, toegezonden aan de rechter. De rechter is daarbij verwittigd van de nieuwe zittingsdatum alsmede in de gelegenheid gesteld op die nadere onderbouwing te reageren, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling ter zitting.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 13 december 2006, alwaar is verschenen: de gemachtigde van verzoeker. De rechter heeft van de hem geboden gelegenheid te reageren niet (tijdig) gebruik gemaakt en is evenmin ter zitting verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ter zitting van 12 oktober 2006 heeft de rechter desgevraagd niet zijn naam willen geven. Evenmin heeft de rechter desgevraagd de namen willen geven van de andere personen die bij hem aan de tafel zaten. Meteen hierna gaf de rechter aan dat hij niet op zo een manier bejegend wilde worden en dat vanaf nu alleen de zakelijke kant van de zaak genoemd mocht worden. Deze handeling en incorrecte bejegening is objectieve partijdigheid. Het niet noemen van de naam van een rechter is subjectieve partijdigheid.
2.1.2
Het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2006 is valselijk opgemaakt, omdat de in dat proces-verbaal genoemde, ter zitting aanwezige personen niet overeenkomen met de feitelijk aanwezige personen. Er was een in het proces-verbaal niet genoemde rechterlijk ambtenaar in opleiding aanwezig; tevens was aanwezig de niet in dat proces-verbaal genoemde partner van verzoeker, genaamd mevrouw [partner verzoeker]. Voorts is niet in het proces-verbaal vermeld dat de rechter deze partner direct na binnenkomst tot niet-belanghebbende verklaarde. Hieruit blijkt dat de rechter de onderliggende stukken onvoldoende kende, nu het rapport van de verzoekende partij voor 80% bestaat uit redenen voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige welke betrekking hebben op handelingen van mevrouw [partner verzoeker]. Deze handeling vormt een objectieve partijdigheid.
2.1.3
Het proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2006 is voorts valselijk opgemaakt omdat de daarin opgenomen feitelijke weergave niet juist is. Nadat de rechter was gewraakt, hebben verzoeker, zijn gemachtigde en zijn partner mevrouw [partner verzoeker] de gehoorzaal verlaten. De vertegenwoordiger van Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils heeft daarna nog gedurende zeven minuten en 26 seconden met de inmiddels gewraakte rechter contact gehad buiten aanwezigheid van verzoeker en – zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting – over de zaak gesproken. Dit is in strijd met artikel 46 C WRRA. Dit is een handeling van objectieve partijdigheid.
2.1.4
De rechter heeft – nadat hij was gewraakt – de zaak overgedragen aan een andere rechter, die vervolgens zelfstandig een uitspraak heeft gedaan. Dit overdragen is objectieve partijdigheid.
2.1.5
Gezien het vorenstaande is verzoeker van mening dat de rechter niet langer als zodanig in deze zaak kan optreden, nu er een schijn van partijdigheid is opgeworpen, welke niet meer kan worden weggenomen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bevestigt dat hij ter zitting van 12 oktober 2006 desgevraagd heeft geweigerd aan de gemachtigde van verzoeker zijn naam of de namen van de tevens aan de tafel van de rechtbank gezeten rechterlijk ambtenaar in opleiding en griffier te noemen.
De rechter stelt op die zitting aan de gemachtigde van verzoeker te hebben uitgelegd dat hij de zaak behandelt als enkelvoudig lid van de rechtbank en dat hij niet inziet welk redelijk belang verzoeker zou hebben bij het bekend zijn van de naam van de rechter. Verder stelt de rechter verzoeker en zijn gemachtigde er op te hebben geattendeerd dat de naam van de rechter onder de beschikking komt.
Met de weigering heeft de rechter tot uitdrukking willen brengen dat hij de zaak behandelt uit hoofde van zijn functie en niet als persoon. Daaruit kan volgens de rechter niet de conclusie worden getrokken dat hij als persoon enige vooringenomenheid met betrekking tot de uitkomst van de zaak zou hebben.
De rechter heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Vast staat dat de rechter bij de aanvang van de behandeling ter zitting van 12 oktober 2006 op de vraag van de gemachtigde van verzoeker heeft geweigerd zijn naam te noemen.
3.3
Ingevolge artikel 44 lid 2 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn rechters gehouden de functionele autoriteit - in casu het bestuur van de rechtbank Rotterdam - kennis te geven van de betrekkingen die zij buiten hun ambt vervullen. Het bestuur van de rechtbank houdt ingevolge lid 3 van dit artikel van deze betrekkingen een (openbaar) register bij.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 1994-1995, nr. 24220, nr. 3), zoals weergegeven in paragraaf 5.3 van de Algemene toelichting, ligt aan de regeling van art. 44 het volgende ten grondslag: “De regeling moet dienen ter verzekering van de zuiverheid van verhoudingen in het algemeen, en ter verzekering van het vertrouwen in de rechterlijke macht, de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid en het vertrouwen daarin in het bijzonder.” Uit de Toelichting op het tweede en derde lid van art. 44 valt op te maken dat openbaarheid van het register in het belang is van het vertrouwen in het rechtsbedrijf. “Bovendien geeft openbaarheid meer inhoud aan de wraking als instrument voor de justitiabele om in een individuele zaak de rechterlijke onpartijdigheid te verzekeren. Deze belangen moeten … zwaarder wegen dan de privacy van de rechterlijke ambtenaren… Om het register te mogen inzien behoeft men niet aan te tonen daarbij een gerechtvaardigd belang te hebben.”
De ratio van deze regeling is derhalve dat justitiabelen steeds moeten kunnen nagaan of er uit hoofde van een nevenbetrekking van de rechter sprake is van onverenigbaarheid van functies. Die waarborg heeft alleen betekenis wanneer procespartijen voorafgaand aan de procedure beschikken over de naam van de rechter die hun zaak behandelt.
3.4
Dit brengt met zich dat de rechter desgevraagd niet kan weigeren zijn naam te geven omdat er geen redelijk belang zou zijn. De mededeling dat de daarnaar vragende procespartij die naam kan lezen in de uitspraak, miskent dat het bekend worden van de naam van de rechter op dat tijdstip in deze zaak tot gevolg zou hebben gehad dat wraking niet meer aanhangig gemaakt had kunnen worden. Dit klemt temeer nu de litigieuze regeling uitdrukkelijk mede is bedoeld om meer inhoud aan de wraking als instrument voor de justitiabele te geven.
3.5
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de weigering van de rechter om bij gelegenheid van de behandeling van de zaak ter zitting desgevraagd zijn naam te geven een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
3.6
De wraking is derhalve gegrond. Hetgeen overigens ter adstructie van het verzoek tot wraking is aangevoerd, kan onbesproken worden gelaten.
4. De beslissing
wijst toe het verzoek tot wraking van [verweerder].
Deze beslissing is gegeven op 19 december 2006 door mr. Van der Grinten, voorzitter, mr. Ahsmann en mr. Van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- Zijlstra Juridsich Advies Buro
- [verweerder]