ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
257646 / HA ZA 06-803
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Mentink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling na frauduleuze overboeking

In deze zaak vorderde ABN AMRO N.V. van gedaagde een bedrag van € 17.906,94, bestaande uit een hoofdsom van € 16.380,- en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.526,94, als gevolg van een onverschuldigde betaling. De betaling was gedaan door een klant van ABN AMRO, die zonder toestemming een bedrag had overgemaakt naar de rekening van gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klant van ABN AMRO aangifte heeft gedaan van frauduleuze overboekingen, waaronder de onderhavige. ABN AMRO heeft de klant schadeloos gesteld en de vordering op gedaagde verkregen door middel van cessie.

Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij het bedrag niet heeft opgenomen en dat zij slachtoffer is van een misdrijf. Gedaagde stelde dat ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld door de betaling uit te voeren zonder de opdracht naar behoren te controleren. De rechtbank oordeelde dat gedaagde in beginsel gehouden is het onverschuldigd betaalde bedrag terug te betalen, tenzij zij kan aantonen dat er sprake is van overmacht.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling, zodat partijen zich verder kunnen uitlaten over de vraag of gedaagde een beroep op overmacht kan doen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, indien gedaagde niet in haar bewijs slaagt, de vordering van ABN AMRO zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 257646 / HA ZA 06-803
Uitspraak: 20 december 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. J. Van Riet,
advocaat mr. R.P.M. Jansen van Mantgem te Amsterdam,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R. Kuijer.
Partijen worden hierna aangeduid als "ABN AMRO" respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 14 maart 2006 en de door ABN AMRO overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 juni 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 september 2006;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 26 juni 2003 is door middel van telefonische overboeking van de bankrekening van een klant van ABN AMRO een bedrag van € 16.380,- overgemaakt naar de Postbankrekening van [gedaagde]. Deze overboeking vond plaats zonder toestemming of opdracht van de klant van ABN AMRO.
2.2
Vervolgens zijn eind juni 2003 te Diemen en te Amsterdam bij verschillende geldautomaten en bankfilialen geldbedragen opgenomen van de Postbankrekening van [gedaagde], in totaal ten bedrage van € 16.380,-.
2.3
De klant van ABN AMRO heeft op 16 juli 2003 en op 4 september 2003 bij de politie Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan van een zestiental frauduleuze overboekingen, waaronder de onderhavige overboeking van € 16.380,- naar de bankrekening van [gedaagde].
2.4
ABN AMRO heeft voornoemd bedrag aan haar klant uitbetaald. De klant heeft bij akte van cessie haar vordering op [gedaagde] overgedragen aan ABN AMRO.
2.5
[gedaagde] heeft op 5 mei 2006 aangifte gedaan bij de politie Rotterdam-Rijnmond van verlies van haar bankpas in de periode tussen 24 juni 2003 en 28 juni 2003. Op 3 juli 2003 zijn door de Postbank aan [gedaagde] kosten in rekening gebracht voor het vervangen van haar bankpas.
2.6
[gedaagde] is niet bereid tot betaling van het bedrag van € 16.380,- aan ABN AMRO of aan de klant van ABN AMRO.
3. De vordering
De vordering van ABN AMRO luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen aan ABN AMRO te voldoen een bedrag van € 17.906,94 - te weten de hoofdsom ad € 16.380,- en € 1.526,94 aan buitengerechtelijke incassokosten - met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft ABN AMRO aan haar vordering ten grondslag gelegd dat haar klant het bedrag van € 16.380,- onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald en dat [gedaagde] gehouden is voornoemd bedrag terug te betalen aan ABN AMRO, aan wie de rechten van de klant door middel van cessie zijn overgedragen.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- [gedaagde] ontkent dat zij het op 26 juni 2003 op haar girorekening bijgeschreven bedrag van € 16.380,- heeft opgenomen. [gedaagde] is het slachtoffer geworden van een misdrijf. Na de diefstal van haar giropasje - waarvan [gedaagde] meteen toen zij dit op 28 juni 2003 merkte melding heeft gedaan bij de Postbank - en het weten te bemachtigen van de daarbij behorende pincode is er een bedrag op de rekening van [gedaagde] gestort, welk bedrag er binnen enkele dagen door een aan [gedaagde] onbekende derde weer is afgehaald.
- Het misdrijf heeft mede kunnen gebeuren door toedoen van ABN AMRO, door een spoedopdracht uit te voeren zonder kennelijk de opdracht naar behoren op juistheid te controleren. Het voorval had nimmer kunnen gebeuren als de spoedopdracht correct was gecontroleerd en in reactie daarop was geweigerd.
- Door niet naar behoren de opdracht te controleren heeft ABN AMRO onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld. ABN AMRO heeft een zorgplicht jegens derden en is deze zorgplicht in dit geval niet nagekomen. Om die reden dient de vordering van ABN AMRO te worden afgewezen.
5. De beoordeling
5.1
Bij nadere beschouwing is de rechtbank van oordeel dat het primaire verweer van [gedaagde] dient te worden beschouwd als een beroep op overmacht in de zin van artikel 6:75 BW. Het debat tussen partijen is op dit punt onvoldoende uitgekristalliseerd. Teneinde partijen de gelegenheid te bieden zich hierover uit te laten, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor aktewisseling, eerst aan de zijde van ABN AMRO.
5.2
Voor zover niet komt vast te staan dat [gedaagde] een beroep toekomt op overmacht overweegt de rechtbank reeds het navolgende.
In beginsel diende [gedaagde] vanaf het moment dat het bedrag ten onrechte op haar rekening was bijgeschreven als een zorgvuldig schuldenaar met dit bedrag om te gaan. Vanaf dat moment bestond voor haar immers de verplichting het door de klant van ABN AMRO onverschuldigd aan [gedaagde] betaalde bedrag aan deze terug te betalen. Een bijschrijving op een bankrekening heeft te gelden als een betaling aan de rekeninghouder. Of [gedaagde] gelet op de gebeurtenissen na de bijschrijving daardoor uiteindelijk is verrijkt, is niet relevant voor de vraag of aan haar is betaald. Nu [gedaagde] bovendien niet betwist dat er geen rechtsgrond voor de bijschrijving bestond, staat vast dat onverschuldigd aan haar is betaald in de zin van artikel 6:203 BW en is zij in beginsel als ontvanger van het bedrag gehouden dit terug te betalen aan ABN AMRO, aan wie de onderhavige vordering van haar klant is gecedeerd.
5.3
Het verweer van [gedaagde] dat ABN AMRO bij het uitvoeren van de onderhavige betalingsopdracht een fout heeft gemaakt, te weten het uitvoeren van een frauduleuze telefonische betalingsopdracht en tekort zou zijn geschoten in haar zorgplicht jegens [gedaagde], is niet ter zake doende. Immers, deze gestelde fout van ABN AMRO doet niet af aan de onverschuldigdheid van de betaling en evenmin - behoudens in geval van overmacht - aan de ongedaanmakingsverplichting van [gedaagde]. Alleen al op die grond gaat het namens [gedaagde] ter comparitie van partijen gedane beroep op HR 23 december 2005 (NJ 2006, 289) niet op. Nog afgezien daarvan gaat de door [gedaagde] getrokken vergelijking mank, omdat bedoeld arrest, anders dan het onderhavige geval, handelt over de in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 op de bank rustende bijzondere zorgplicht jegens derden bij beleggingsactiviteiten.
5.4
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat als overmacht aan de zijde van [gedaagde] niet komt vast te staan, de gevorderde hoofdsom ad € 16.380,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 april 2004.
[gedaagde] zal in dat geval tevens buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. Niet weersproken is immers dat door ABN AMRO buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. De rechtbank zal de hoogte van deze kosten vaststellen conform het Rapport Voorwerk II.
5.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 januari 2007 voor aktewisseling als bedoeld onder 5.1, eerst aan de zijde van ABN AMRO.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Mentink.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1581