ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
253825 / HA ZA 06-197
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Hofmeijer-Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling na intrekking vordering in het kader van schuldsanering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2006, is een vordering ingetrokken door eisers, die beiden betrokken waren bij een procedure met betrekking tot schuldsanering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sub 2 recht heeft op een kostenveroordeling, omdat zij de vordering heeft ingetrokken zonder dat er sprake was van een toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Eiser sub 1 daarentegen, heeft geen recht op kostenvergoeding, omdat de gedaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gemaakte kosten, gezien het feit dat eiser sub 1 zelf geen overleg heeft gepleegd met de procureur van de wederpartij over de voortzetting van de procedure.

De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat de intrekking van de vordering door eisers niet voldoende was om de kostenveroordeling voor eiser sub 1 te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de proceskosten voor eiseres sub 2 vastgesteld op € 300,- aan verschotten en € 226,- aan salaris voor de procureur. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct recht heeft op de proceskostenvergoeding, ongeacht een eventuele hoger beroep.

De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en betreft een enkelvoudige kamer. De zaak is geregistreerd onder het zaaknummer 253825 / HA ZA 06-197. De rechtbank heeft de procedure tegen de oorspronkelijke gedaagde sub 1 als doorgehaald beschouwd, omdat er geen verdere communicatie van deze partij is ontvangen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 253825 / HA ZA 06-197
Uitspraak: 20 december 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1.[eiser sub 1]
2.[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. V.K.S.Deetman,
- tegen –
De naamloze vennootschap OBVION N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
procureur mr. W.L.Stolk
gedaagde
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 11 oktober 2006 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- een brief d.d. 14 november 2006 van gedaagde sub 2 alsmede een brief d.d. 16 november 2006 van de zijde van eiseres sub 2.
1.2 Voorts hebben beide eisers, zonder tussenkomst van hun procureur of advocaat, de rechtbank geschreven; deze brieven worden separaat beantwoord en buiten beschouwing gelaten bij het navolgende.
2 De verdere beoordeling
2.1
De procureur van eisers heeft bevestigd, dat eisers hun vordering intrekken.
Deze beslissing ziet dus nog slechts op een eventuele proceskostenveroordeling.
2.2
Gelet op hetgeen onder 2.2 in voornoemd tussenvonnis was overwogen en gelet op de omstandigheid dat van de oorspronkelijke gedaagde sub 1 ([gedaagde], procureur mr. J.Wildeboer) niets meer is vernomen, beschouwt de rechtbank de procedure tegen die gedaagde als doorgehaald, zodat in zoverre geen beslissing genomen behoeft te worden.
2.3
De huidige gedaagde heeft, gelet op het tussenvonnis en het ontbreken van andersluidende berichten nadien, vonnis gevraagd met veroordeling van eisers in de proceskosten.
Eisers verzetten zich tegen een proceskostenveroordeling, omdat er, voorafgaand aan de procedure, geen bewindvoerder was om te toetsen of ingestemd kon worden met de dagvaarding.
2.4
Uitgangspunt is, dat een gedaagde die kosten heeft moeten maken voor verweer tegen een vordering die wordt ingetrokken op gronden die geheel in de sfeer van eisers liggen, zoals in casu, recht heeft op een kostenveroordeling te zijnen gunste.
De stelling zijdens eisers dat er ten tijde van de dagvaarding nog geen bewindvoerder was om mee te overleggen is juist, doch vormt op zichzelf onvoldoende grond om afwijking van dat uitgangspunt te bewerkstelligen. Van de procureur van eisers mocht worden verwacht dat zij, direct na het uitspreken van het vonnis waarbij de definitieve schuldsanering ten aanzien van eiser sub 1 werd uitgesproken (twee dagen na de dagvaarding), met haar cliënten en de bewindvoerder zou overleggen over het al dan niet voortzetten van de procedure. Indien kort daarna de beslissing tot intrekking zou zijn genomen die inmiddels is genomen, zou gedaagde geen kosten hebben hoeven maken voor het opstellen van een conclusie van antwoord.
Daar staat tegenover, dat gedaagde blijkens haar conclusie van antwoord (sub 11) ruim voor het nemen van die conclusie wist, dat eiser sub 1 was toegelaten tot de WSNP.
De rechtbank is in die omstandigheden van oordeel, dat gedaagde op basis van genoemd uitgangspunt voor wat betreft eiseres sub 2 recht heeft op een kostenveroordeling (immers, eiseres sub 2 trekt de vordering in terwijl er bij haar geen sprake is van een toelating tot de WSNP), doch niet voor wat betreft de vordering van eiser sub 1. Voor wat betreft de vordering van eiser sub 1 heeft gedaagde het aan zichzelf te wijten dat zij, zonder enig nader overleg met de procureur van de wederpartij omtrent de vraag, of de procedure zou worden voortgezet, deze kosten heeft gemaakt.
Dat betekent dat eiseres sub 2 wordt veroordeeld tot betaling van na te noemen, in redelijkheid en billijkheid bepaald, bedrag aan proceskosten.
3 De beslissing
De rechtbank,
Verstaat, dat de vordering is ingetrokken;
veroordeelt eiseres sub 2 in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 300,- aan verschotten en € 226,= aan salaris voor de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
106