ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6485
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. de Loor-Alwin
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van Congo in hoofdzaak wegens gebrek aan zekerheidstelling
In deze zaak, uitgesproken op 6 december 2006 door de Rechtbank Rotterdam, is de Democratische Republiek Congo (hierna: Congo) eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident. Congo is op 24 januari 2006 in staat van faillissement verklaard, waardoor de procedure in de hoofdzaak tegen de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2], krachtens artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege is geschorst. In een eerder tussenvonnis van 10 mei 2006 is Congo bevolen om zekerheid te stellen, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring in de hoofdzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat Congo, ondanks de mogelijkheid om een antwoordakte in te dienen, heeft afgezien van deze mogelijkheid en geen zekerheid heeft gesteld.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat Congo in de hoofdzaak jegens [gedaagde 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat Congo niet verder kan procederen tegen [gedaagde 2] omdat zij niet heeft voldaan aan de vereiste om zekerheid te stellen. Daarnaast is Congo als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van [gedaagde 2] zijn vastgesteld op € 2.000,00 aan salaris voor de procureur. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de veroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook al kan Congo in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak. De verdere beslissing in de hoofdzaak jegens [gedaagde 1] is aangehouden, wat betekent dat deze nog niet is genomen en de procedure tegen [gedaagde 1] voortgezet kan worden.