2 De verdere beoordeling
2.1 [eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad.
2.2 In deze procedure staat de zorgplicht van het Hoogheemraadschap ten aanzien van het handhaven van de in het relevante peilbesluit aangegeven waterstanden centraal. Ingevolge artikel 16 lid 1 Wet op de waterhuishouding draagt het Hoogheemraadschap er zorg voor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Van onrechtmatig handelen van het Hoogheemraadschap kan sprake zijn indien, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en zijn beperkte middelen, het Hoogheemraadschap beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Daarbij is van belang dat van het Hoogheemraadschap mag worden verwacht dat het op binnenkomende klachten over het waterpeil adequaat reageert door naar aanleiding daarvan een onderzoek in te stellen en, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. Aan het Hoogheemraadschap komt bij het uitvoeren van zijn taken een zekere beleidsvrijheid toe.
2.3 [eiser] draagt de bewijslast van de feiten waaruit zou voortvloeien dat het Hoogheemraadschap jegens hem de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen bij voornoemd tussenvonnis onder 5.2 en 5.3.
2.4 [eiser] is in de gelegenheid gesteld bij akte zijn stellingen deugdelijk (nader) onderbouwd te preciseren. [eiser] diende daarbij allereerst duidelijk te maken op welke van zijn percelen de gestelde wateroverlast is opgetreden en waar die percelen precies zijn gelegen. Vervolgens diende [eiser] ten aanzien van elk afzonderlijk perceel en ten aanzien van elk afzonderlijk punt van kritiek aan het adres van het Hoogheemraadschap, nauwkeurig en gespecificeerd aan te geven welk concreet verwijt hij het Hoogheem-raadschap maakt, welke concrete feiten en omstandigheden hij aan dat verwijt ten grondslag legt, welke van die feiten en omstandigheden hij wil bewijzen én op welke wijze hij dat bewijs wil leveren. Bovendien diende hij het causale verband tussen de verweten gedraging(en) en de gestelde schade aan te geven. Daarbij diende [eiser] voorts concreet aan te geven wanneer, in welke mate en op welke locatie(s) van het perceel / de percelen schade is opgetreden, welk peil werd gehanteerd op het moment van het ontstaan van de schade en welke maatregelen het Hoogheemraadschap had moeten treffen om die schade te voorkomen.
Voorts diende [eiser] deugdelijk onderbouwd aan te geven welke (hoofd)watergangen door het Hoogheemraadschap onvoldoende waren onderhouden en wanneer en op welke wijze hij het Hoogheemraadschap op de hoogte heeft gesteld van de dreigende schade.
2.5 [eiser] is tevens in de gelegenheid gesteld bij akte het in januari 2006 bij gelegenheid van de (schriftelijke) pleidooien aangekondigde TNO-rapport in het geding te brengen. Voorts heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld alsnog een deugdelijk onderbouwde en gespecificeerde schadeopstelling in het geding te brengen.
2.6 Bij akte van 21 juni 2006 heeft [eiser] slechts namen en adressen opgegeven van drie getuigen die hij wenst te doen horen. Nadat het Hoogheemraadschap bij antwoordakte heeft uiteengezet op welke punten [eiser] niet had voldaan aan hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 24 mei 2006 onder 5.2 en 5.3 had aangegeven, heeft [eiser] de rechtbank toestemming verzocht om nog een akte te nemen. Die toestemming is verleend. Bij nadere akte van 13 september 2006 heeft [eiser] de verwijten die hij het Hoogheemraadschap maakt opgesomd.
2.7 Omtrent het TNO-rapport deelt [eiser] bij nadere akte van 13 september 2006 het volgende mede:
"Overigens hebben eisers bij TNO navraag gedaan omtrent het rapport en ook TNO verzocht een rapportage op te maken. TNO is echter eerst met een ander waterschap bezig en zodra die opdracht afgerond is zal TNO deze zaak gaan onderzoeken. Thans kan dan ook nog geen rapport worden overgelegd. Het is wel de bedoeling om een rapport door TNO op te laten maken."
Deze stellingen van [eiser] zijn tegenstrijdig met hetgeen [eiser] bij gelegenheid van het schriftelijke pleidooi van 11 januari 2006 nog had gesteld, namelijk onder meer (op pagina's 2 en 4):
"Gelijk al eerder aangekondigd hebben eisers inmiddels TNO verzocht een deskundigenrapport uit te brengen terzake van de verwijten welke eisers het Hoogheemraadschap van Schieland maken. TNO heeft echter nog steeds zijn rapportage niet afgeleverd zodat eisers nog steeds niet in staat zijn om dat rapport in het geding te brengen. Eisers moge Uw Rechtbank dan ook verzoeken de zaak verder aan te houden in afwachting van het betreffende rapport.
De verwijten welke eisers het Hoogheemraadschap maken zijn duidelijk.
[eiser]:
Hier wordt eveneens verwezen naar de verwijten zoals deze zijn opgesomd in de conclusie van repliek.
- Er is te weinig of niet voorbemalen;
- Er is op een verkeerd moment onderhoud gepleegd aan de watergangen;
- Er is in strijd gehandeld met het peilbesluit;
- Er is te laat gereageerd op de overlast;
- Er is nagelaten maatregelen te nemen nadat de waterhuishoudkundige situatie door de aanleg van de HSL is gewijzigd.
Ook deze verwijten worden nader onderbouwd in de conclusie van repliek en ook naar deze verwijten wordt thans door TNO ook een onderzoek ingesteld."
2.8 De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat [eiser] de rechtbank ten tijde van het pleidooi onjuist heeft voorgelicht. Immers, [eiser] heeft medegedeeld dat TNO op zijn verzoek een onderzoek had ingesteld naar de door hem aan het Hoogheem-raadschap gemaakte verwijten, maar dat TNO "nog steeds" zijn rapportage niet had afgeleverd, om welke redenen [eiser] verdere aanhouding van de zaak wenste. Uit de akte van 13 september 2006 van [eiser] blijkt echter dat TNO tot die datum nog geen onderzoek had verricht. Om deze reden en gelet op het door het Hoogheem-raadschap gemaakte bezwaar tegen (verdere) vertraging van deze procedure (pleitnotities schriftelijk pleidooi, tweede termijn, onder 3) en het bepaalde in artikel 20 Rv, zal de rechtbank er niet toe overgaan in dit stadium van de procedure nog een deskundigenonderzoek te gelasten naar de gegrondheid van de verwijten die [eiser] het Hoogheemraadschap maakt.
2.9 Eerst bij nadere akte heeft [eiser] onder overlegging van een schets duidelijk gemaakt waar zijn perceel ligt. [eiser] exploiteert volgens zijn meest recente stellingen en de overgelegde schets een perceel grond in de Klappolder. Dit betekent dat vele door [eiser] in de procedure ingenomen stellingen irrelevant zijn, nu deze, zoals door het Hoogheemraadschap onweersproken is gesteld, betrekking hebben op andere polders dan de polder waarbinnen [eiser] zijn bedrijf exploiteert.
2.10 [eiser] heeft bij nadere akte gehandhaafd het verwijt dat het Hoogheemraadschap niet zou hebben voorbemalen. [eiser] heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd. Reeds bij conclusie van dupliek onder 3.1 heeft het Hoogheemraadschap erop gewezen dat de Klappolder, een hoger gelegen poldergebied, een gestuwd gebied is. Dit gebied wordt niet door een gemaal bemalen. De afwatering geschiedt middels een stuw. Het Hoogheemraadschap heeft bij conclusie van dupliek onder 4.3.2 aangevoerd dat in de Klappolder voorafgaand aan de zware regenperiode de drempel van de stuw met 10 cm is verlaagd waardoor extra water over de stuw werd gestort, tengevolge waarvan er meer ontwaterd kon worden en extra waterberging werd gecreëerd. [eiser] heeft deze stellingen van het Hoogheemraadschap niet weersproken.
2.11 [eiser] heeft gesteld dat in de Klappolder onvoldoende waterafvoer plaatsvond. [eiser] heeft die stelling echter niet voldoende onderbouwd. [eiser] stelt dat "de sloten" absoluut niet goed onderhouden waren voor wat betreft het baggeren. [eiser] noemt in zijn nadere akte onder 2 de eerste en tweede tochtsloot en de sloot die grenst aan zijn perceel. [eiser] verwijst naar de door hem overgelegde schets (productie 1 bij nadere akte). Uit die schets is echter niet af te leiden welke sloten [eiser] bedoelt. Op de door [eiser] overgelegde schets zijn de "Eerste Langstocht" en de "Tweede Langstocht" zichtbaar. Deze bevinden zich niet in de Klappolder, maar in de Tweemanspolder. Tussen de Klappolder en de Tweemanspolder bevindt zich de Rotte. Niet is in te zien op welke wijze de genoemde watergangen relevant zouden kunnen zijn voor het perceel van [eiser]. Uit de overgelegde schets wordt evenmin duidelijk welke aan zijn perceel grenzende sloot [eiser] bedoelt. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij hieromtrent duidelijke stellingen zou innemen. Bovendien mocht uiteraard van hem worden verwacht dat hij zijn stellingen hieromtrent in een veel vroeger stadium van de procedure zodanig zou hebben geconcretiseerd dat het Hoogheemraadschap daartegen adequaat verweer had kunnen voeren.
2.12 [eiser] heeft zijn stelling dat hij reeds voor 19 september 2001 aan het Hoogheemraadschap heeft gemeld dat in de Klappolder onvoldoende waterafvoer plaatsvond niet voldoende geconcretiseerd. Reeds bij conclusie van antwoord onder 2.7 heeft het Hoogheemraadschap aangevoerd dat van [eiser] gedurende de maand september 2001 geen klacht is geregistreerd en dat bij het Hoogheemraadschap ook geen waarschuwing van [eiser] bekend is. Bij conclusie van dupliek onder 4.5.2 heeft het Hoogheemraadschap zijn betwisting dat [eiser] heeft geklaagd, gehandhaafd. Van [eiser] mocht onder deze omstandigheden worden verwacht dat hij omtrent ieder eventueel gevoerd gesprek of telefoongesprek heel concreet zou aangeven wat hij precies met welke medewerker van het Hoogheemraadschap heeft besproken en op welke datum en tijdstip, of bij welk gelegenheid dat gesprek of telefoongesprek heeft plaatsgevonden.
2.13 De stellingen van [eiser] omtrent telefoongesprekken die hij op 18 september 2001 met medewerkers van het Hoogheemraadschap zou hebben gevoerd, zijn, mede gelet op hetgeen onder 2.12 hiervoor is overwogen, onvoldoende onderbouwd. [eiser] stelt dat hij op 18 september 2001 's avonds om 18.15 een medewerker van het Hoogheemraadschap heeft gebeld en dat hij heeft aangegeven dat het water al tussen de aardappels stond. [eiser] heeft echter geen neerslaggegevens verstrekt op grond waarvan een dergelijke gebeurtenis zou kunnen worden verklaard, noch daarvoor enige andere verklaring verstrekt. Op grond van de door het Hoogheemraadschap overgelegde neerslaggegevens (productie 3 bij conclusie van antwoord) kan niet worden verklaard dat er al op 18 september 2001 water tussen de aardappels van [eiser] stond.
2.14 [eiser] heeft gesteld dat ondanks zijn waarschuwingen te laat is gereageerd op de overlast. [eiser] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het Hoogheemraadschap sneller had kunnen en moeten reageren. Het Hoogheemraadschap heeft onder andere bij conclusie van dupliek onder 3.15 aangevoerd dat reeds op 19 september 2001 noodpompen zijn besteld. [eiser] heeft die stelling niet weersproken. Dat er voor het Hoogheem-raadschap een verplichting bestond om ten tijde van het optreden van de overlast meer directe inzetbare extra pompen beschikbaar te hebben, is gesteld noch gebleken.
2.15 [eiser] heeft in twijfel getrokken of de door het Hoogheemraadschap verstrekte gegevens omtrent de in de relevante periode in september 2001 gevallen hoeveelheid neerslag (conclusie van antwoord onder 2.3 en productie 3) correct zijn. Op het eerste gezicht lijkt tegenstrijdig dat het Hoogheemraadschap neerslaggevens van de maand september 2001 bij gemaal De Kooi heeft overgelegd (productie 3 bij conclusie van antwoord) waaruit blijkt van een neerslag op woensdag 19 september 2001 van 2 mm en op donderdag 20 september 2001 van 78 mm, terwijl de door het Hoogheemraadschap beschreven weersomstandigheden (productie 5 bij conclusie van antwoord onder 2.1) eerder zouden doen vermoeden dat dit andersom zou zijn (op 19 september 2001: "zeer intensieve regen (10 mm per uur)" en op 20 september 2001: "over het algemeen droog"). Bij conclusie van dupliek onder 3.3 heeft het Hoogheemraadschap echter aangegeven dat de neerslaggegevens bij gemaal De Kooi iedere ochtend om 07.00 uur worden afgelezen en derhalve betrekking hebben op de daaraan voorafgaande 24 uur, hetgeen de vermeende discrepantie verklaart. Bij conclusie van dupliek onder 3.6 heeft het Hoogheemraadschap erop gewezen dat de neerslaggegevens van het KNMI, waaraan [eiser] refereert, het gemiddelde voor de hele regio Rotterdam zijn, terwijl binnen die regio sprake was van grote verschillen. Het Hoogheemraadschap heeft voorts aangevoerd dat in de schadeperiode het oog van de depressie boven Rotterdam lag en een draaiende beweging over het gebied maakte, zodat de bewolking boven het gebied van het Hoogheemraadschap bleef hangen, waardoor het daar bleef regenen. Nu [eiser] deze stellingen van het Hoogheemraadschap niet heeft weersproken, heeft hij niet voldoende gemotiveerd weersproken de stelling van het Hoogheemraadschap dat de in de relevante periode gevallen hoeveelheid neerslag zodanig uitzonderlijk was dat het hem niet kan worden verweten dat hij die hoeveelheid met de hem ter beschikking staande middelen niet overal probleemloos kon verwerken.
2.16 [eiser] zal niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs door getuigen of deskundigen. Hoewel [eiser] daartoe uitdrukkelijk is uitgenodigd, heeft hij geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan met betrekking tot enigerlei, in het licht van de gemotiveerde betwisting door het Hoogheemraadschap, voldoende gemotiveerd gehandhaafde stelling die, mits bewezen, tot toewijzing van enig deel van het gevorderde zou kunnen leiden.
2.17 De slotsom is dat de vordering van [eiser] bij gebreke van een voldoende onder-bouwing dient te worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
2.18 Het Hoogheemraadschap heeft aangevoerd dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de rechtbank bij de begroting van de kosten-veroor-deling behoort af te wijken van het liquidatietarief. Als bijzondere omstandigheden noemt het Hoogheemraadschap dat door [eiser] onjuiste mededelingen zijn gedaan en dat in deze procedure na twee-en-een-half jaar en zes door [eiser] genomen processtukken nog steeds niet duidelijk is waar de procedure om gaat. Hoewel kritiek mogelijk is op de wijze waarop [eiser] deze procedure heeft gevoerd, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding af te wijken van het liquidatietarief.