ECLI:NL:RBROT:2007:AZ6970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/601080-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Van Mierlo
  • Mr. Honig
  • Mr. Van Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van witwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, samen met anderen, meermalen geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk ongeveer 3,6 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. Tevens heeft hij valselijk facturen opgemaakt ten behoeve van money transfers, waarbij hij de personalia van anderen heeft ingevuld en ondertekend.

De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging vanwege een vermeende schending van de rechten van de verdachte tijdens zijn detentie in Suriname, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een flagrante schending van deze rechten en dat het vertrouwensbeginsel in acht moest worden genomen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld en deze gebruikt voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS HAARLEM
NEVENZITTINGHOUDENDE TE SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 10/601080-06
Uitspraakdatum: 23 januari 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, HvB De IJssel te Krimpen aan de IJssel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
Primair:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag (en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 19 november 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in totaal) ongeveer 3,6 kilogram cocaïne, althans (telkens) een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
Primair:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) een factuur ten behoeve van een money transfer, zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) opzettelijk valselijk op :
- (op of omstreeks 15 juli 2004) die factuur met het factuurnummer [factuur 1] de personalia van [slachtoffer 1], als ware [slachtoffer 1] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 1] (Zaak [slachtoffer 1]) en/of
- (op of omstreeks 27 maart 2004) die factuur met het factuurnummer [factuur 2] de personalia van [slachtoffer 2], als ware [slachtoffer 2] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 2] (Zaak [slachtoffer 2])
- (in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004) die factuur met het/de factuurnummer(s) [factuur 3] en/of [factuur 4] en/of [factuur 5] en/of [factuur 6] en/of [factuur 7] de personalia van [slachtoffer 3], als ware [slachtoffer 3] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 3] (Zaak [slachtoffer 3]) en/of althans op (een) factu(u)r(en) van [A. B.V.], personalia in te vullen als ware deze van de afzender(s) en/of (een) handtekening(en) te plaatsen die moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van de afzender(s), zulks (telkens) met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, althans in
Nederland, en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk een vals(e) of vervalst(e) factuur ten behoeve van een money-transfer, zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, waarop (telkens) valselijk
- (op of omstreeks 15 juli 2004) de personalia van [slachtoffer 1], als ware [slachtoffer 1] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [slachtoffer 1] (factuurnummer [factuur 1]) (Zaak [slachtoffer 1]) en/of
- (op of omstreeks 27 maart 2004) de personalia van [slachtoffer 2], als ware [slachtoffer 2] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [slachtoffer 2] (factuurnummer [factuur 2]) (Zaak [slachtoffer 2]) en/of
- (in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004) de personalia van [slachtoffer 3], als ware [slachtoffer 3] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [slachtoffer 3] (factuurnummer(s) [factuur 3] en/of [factuur 4] en/of [factuur 5] en/of [factuur 6] en/of [factuur 7])
(Zaak [slachtoffer 3]) en/of althans (een) factu(u)r(en) van [A. B.V.], waarop personalia was ingevuld als ware deze van de afzender(s) en/of (een) handtekening(en) was geplaatst die moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van de afzender(s), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die factuur bestemd was voor gebruik als ware die factuur echt en onvervalst;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging.
Verdachte is op16 augustus 2006 in verzekering gesteld door de hulpofficier van justitie in Suriname, welk bevel is verlengd voor de duur van 48 uur op 17 augustus 2006. Op 18 augustus 2006 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten te Suriname de bewaring van verdachte bevolen voor de duur van 20 dagen. Op 7 september 2006 is namens de procureur-generaal de invrijheidstelling van verdachte met ingang van 9 september 2006 gefiatteerd ter fine van uitlevering aan Nederland, alwaar hij op 10 september 2006 is aangehouden. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte twee dagen zonder rechtstitel heeft vastgezeten in Suriname, waarna hij is uitgeleverd aan Nederland Als gevolg van dit gebrek had geen strafvervolging meer mogen vinden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Vooropgesteld moet worden dat, behoudens ingeval van een flagrante schending van de rechten van de verdachte - waarvan in casu naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken - het op grond van het vertrouwensbeginsel niet aan de Nederlandse rechter is om te toetsen of de wetten en regels met betrekking tot de voorlopige hechtenis in Suriname voorafgaand aan de uitlevering op de juiste wijze zijn toegepast. Nu ook overigens niet is gebleken van schending van een rechtsregel of enig ander (ongeschreven) rechtsbeginsel op grond waarvan het openbaar ministerie geen recht tot strafvervolging (meer) zou hebben ten aanzien van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er ook geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewijsverweren
De raadsman stelt dat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier, nog afgezien dat de verklaring van [getuigege 1] niet betrouwbaar is te achten, geen (ondersteunend) bewijs bevat met betrekking tot dit tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier naar voren komt dat [getuige 1] met name op 22 september 2005 en op 12 juni 2006 belastende verklaringen ten aanzien van verdachte heeft afgelegd. Deze verklaringen zijn consistent voor wat betreft het aantal ondernomen drugstransporten, de hoeveelheid cocaïne die daarbij is ingevoerd vanuit Suriname en de wijze waarop deze transporten in hun werk zijn gegaan. De verklaringen vinden bovendien op een aantal relevante en gedetailleerde punten steun in andere stukken en verklaringen uit het dossier.
Zo heeft [getuige 1] verklaard dat zij in 2004 viermaal voor verdachte op drugstransport is geweest naar
Suriname, voor het eerst in de maand juni. Uit opgevraagde vluchtgegevens blijkt onder meer dat [getuige 1]:
- op 3 juni 2004 van Amsterdam naar Paramaribo is gevlogen;
- op 17 juni van Paramaribo naar Amsterdam is gevlogen;
- op 29 juli 2004 van Amsterdam naar Paramaribo is gevlogen;
- op 9 augustus 2004 van Paramaribo naar Amsterdam is gevlogen.
Uit door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen blijkt voorts dat [getuige 1] op of omstreeks 19 november 2004 met dezelfde vlucht als verdachte komend vanuit Suriname is geland op Schiphol. Verdachte en genoemde medeverdachte bevestigen dat [getuige 1], zoals zij heeft verklaard, vervolgens met hen is meegegaan naar de woning van verdachte in Zoetermeer.
Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat zij door verdachte is mishandeld alvorens voor de vierde maal voor hem naar Suriname te zijn afgereisd en na deze mishandeling nog naar haar werk - op dat moment was zij werkzaam in café [café] te Zoetermeer - te zijn gegaan. In het dossier bevinden zich verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3], waarin wordt bevestigd dat [getuige 1] eind september 2004 met een blauw oog, blauwe plekken en een dikke lip in [café] verscheen en dat zij destijds, door getuige [getuige 2] daarnaar gevraagd, aan hem verteld heeft dat dit letsel was veroorzaakt door verdachte, door wie zij werd gedwongen om wederom cocaïne vanuit Suriname te smokkelen. Ook heeft [getuige 4], moeder van [getuige 1], verklaard op 30 september 2004 contact te hebben gehad met de politie om melding te maken van het feit dat haar dochter even daarvoor mishandeld was door verdachte omdat ze voor hem weer naar Suriname moest om cocaïne te halen.
Ook een uitstap met medeverdachte Van Haperen naar een strandje bij het IJmeer, waar [getuige 1] op 12 juni 2006 over verklaart, klopt met de door deze [medeverdachte] in haar agenda geschreven opmerking “[getuige 1] gehaald - Blijburg” op zondag 7 mei 2006 (p. 202 Zaaksdossier Vakantie).
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, de verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar en heeft (met name) deze verklaringen voor het bewijs voor feit 2 gebezigd.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1.
hij in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, te Rotterdam en in Suriname tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen, totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met 19 november 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in totaal ongeveer 3,6 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 27 maart 2004 tot en met 15 september 2004 te Rotterdam, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen, telkens een factuur ten behoeve van een money transfer, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door telkens opzettelijk valselijk:
-op 15 juli 2004 die factuur met het factuurnummer [factuur 1] de personalia van [slachtoffer 1], als ware [slachtoffer 1] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 1] (Zaak [slachtoffer 1]) en
-op 27 maart 2004 die factuur met het factuurnummer [factuur 2] de personalia van [slachtoffer 2], als ware[slachtoffer 2] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 2] (Zaak [slachtoffer 2])
-in de periode van 11 juni 2004 tot en met 15 september 2004 die factuur (de rechtbank verstaat: facturen) met de factuurnummers [factuur 3] en [factuur 4] en [factuur 5] en [factuur 6] de personalia van [slachtoffer 3], als ware [slachtoffer 3] de afzender, in te vullen en deze facturen te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer 3] (Zaak [slachtoffer 3]), zulks telkens met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
- ten aanzien van feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A , van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
- ten aanzien van feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie.
6.1 De vordering van de officier van justitie
Door de officier van justitie is ter zitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 primair is tenlastegelegd;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de
Persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 3,6 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof.
De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geweld niet heeft geschuwd toen [getuige 1], koerier van de cocaïne, aangaf niet meer voor hem te willen werken. Verdachte is daarbij feitelijk opgetreden als controleur van deze koerier en had aldus kennelijk een zodanige plaats in de organisatie dat hij zelf niet het meeste risico heeft hoeven lopen bij de cocaïnesmokkel. .
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen witwassen van geldbedragen en het
meermalen plegen van valsheid in geschrift. Deze handelwijze vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De overboekingen van geldbedragen naar Suriname zijn in opdracht van verdachte verricht met geld dat van hem afkomstig was.
Verdachte heeft door gebruikmaking van gegevens van personen die eerder een overboeking hebben gedaan bij Gems, misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in deze schriftelijke stukken.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat verdachte eerder is veroordeeld tot gevangenisstraffen, en wel voor de duur van vier jaren en van 15 maanden, voor in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Desondanks heeft verdachte er geen blijk van gegeven inmiddels doordrongen te zijn van het strafwaardige van zijn handelen en zich wederom aan soortgelijke feiten schuldig gemaakt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57, 63, 225, 420 bis van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 van de Opiumwet
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is
aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige
hechtenis in Nederland en Suriname heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in
mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Mierlo, voorzitter,
mrs. Honig en Van Acker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Touwen en Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2006.