ECLI:NL:RBROT:2007:AZ6991

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
276802/KG ZA 07-51
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.W. Heyman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en opheffing van beslag op zeeschip na schade door storm

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Auguste Schulte Schiffahrts Gesellschaft MBH & Co. KG (eiseres) en Maasvlakte Olie Terminal C.V. (gedaagde). De zaak betreft een zeeschip, de CMA CGM Claudel, dat tijdens een storm losraakte en in aanvaring kwam met de steiger van de gedaagde partij, wat leidde tot aanzienlijke schade. De gedaagde heeft conservatoir beslag gelegd op het schip ter verzekering van haar vordering, terwijl de eiseres verzocht om opheffing van dit beslag, onder het aanbieden van een garantie ter hoogte van de beperkte aansprakelijkheid.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen feiten zijn die een doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking rechtvaardigen. De gedaagde heeft weliswaar een grote schade geleden, maar de rechter oordeelt dat de aangeboden garantie van de eiseres voldoende is om het beslag op te heffen. De rechter heeft de gedaagde twee weken de tijd gegeven om haar vordering verder te onderbouwen, terwijl het beslag wordt opgeheven op voorwaarde dat de eiseres aanvullende zekerheid stelt.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de schade van de gedaagde en de gevolgen voor de eiseres als het schip enige tijd niet kan vertrekken. De rechter heeft geoordeeld dat het beslag niet meer zekerheid biedt dan de nettowaarde van het schip, en dat de eiseres een garantie moet deponeren ten gunste van het beperkingsfonds. De zaak is aangehouden voor een vervolg op 6 februari 2007, om te beoordelen of aanvullende zekerheid nodig is op basis van de door de gedaagde aangedragen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel
Uitspraak: 24 januari 2007
Zaak-/rolnummer: 276802/KG ZA 07-51
VONNIS in kort geding
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht Auguste Schulte Schiffahrts Gesellschaft MBH & Co. KG,
gevestigd te Hamburg, Bondsrepubliek Duitsland,
eiseres,
advocaat en procureur mr. L.H. van Houten en mr. M. Wattel,
tegen
de commanditaire vennootschap Maasvlakte Olie Terminal C.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. A.J. van Steenderen,
advocaat mr. J.R. Groen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Auguste Schulte’ respectievelijk ‘de MOT’.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding, met producties, van 22 januari 2007;
- pleitnotities en producties van mr. Van Steenderen;
- faxbericht van mr. Wattel d.d. 23 januari 2007.
De raadslieden van partijen hebben de standpunten toegelicht ter zitting van 23 januari 2007.
2 De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang- het volgende vast.
2.1 Auguste Schulte is eigenaresse van het onder Liberiaanse vlag varende zeeschip “CMA CGM Claudel”(hierna: het schip). Het schip heeft een lengte van 198.95 meter en een breedte van 30.10 meter met een bruto tonnage van 27.093 m.t.
2.2. Op 18 januari 2007 lag het schip afgemeerd aan de ECT Terminal te Rotterdam, havennummer 8180. Er was een stormwaarschuwing afgegeven in verband waarmee de landingwerkzaamheden waren gestopt. Het schip was afgemeerd met het maximaal mogelijk aantal trossen, had de hoofdmotor bijstaan en de ankers voor gebruik gereed.
2.3 Om 11.45 uur zijn de trossen van het schip gebroken en is de CMA CGM Claudel op drift geraakt richting steiger 2 van de MOT. Het presenteren van zowel het bakboord- als het stuurboordanker en het inroepen van sleepbootassistentie heeft niet kunnen verhinderen dat het achterschip in aanraking is gekomen met steiger 2 van de MOT.
Daardoor zijn de steiger en de zich daarop bevindende installatie en pijpleidingen beschadigd. De zich in de pijpleiding bevindende olie is in de havenbekken gestroomd.
2.4 De MOT heeft haar schade thans begroot op (vermoedelijk) meer dan € 120.000.000,--.
Ter verzekering van haar verhaal heeft de MOT op 18 januari 2007 conservatoir beslag doen leggen op het schip voor een bedrag van € 150.000.000,-- .
2.5 De MOT heeft de door Auguste Schulte aangeboden zekerheid ter hoogte van de beperkte aansprakelijkheid niet voldoende geacht voor opheffing van het beslag.
2.6 Op 19 januari 2007 heeft Auguste Schulte bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ex artikel 642a wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend (hierna: Rv), strekkende tot beperking van haar aansprakelijkheid tot SDR 4.608.031, met rente en kosten.
3. Het geschil
3.1 Auguste Schulte vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door de MOT ten laste van Auguste Schulte op 18 januari 2007 gelegde beslag op het m.s. “CMA CGM ClAUDEL” op te heffen en de MOT te verbieden om ter zake van haar vordering beslag te leggen of te handhaven, op straffe van een dwangsom, onder de voorwaarde dat Auguste Schulte een garantie ter griffie zal hebben gedeponeerd conform het bijgaande model ten tot het beloop van het beperkingsfonds ad SDR 4.608.031,-- cum annexis, althans in goede justitie een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechte geraden acht, kosten rechtens.
3.2 Auguste Schulte legt aan de vordering ten grondslag dat geen sprake is van omstandigheden die zullen leiden tot doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking. Niet is aannemelijk dat het beroep op beperking van Auguste Schulte zal worden afgewezen. Er is geen sprake van opzet of daaraan grenzende grove schuld aan de zijde van de (kapitein van de) Claudel.
De aangeboden garantie vormt voldoende zekerheid zodat Auguste Schulte, na acceptatie daarvan, het beslag dient op te heffen.
3.3 De MOT voert gemotiveerd verweer.
4 De beoordeling
4.1 Allereerst is gesteld, dat er sprake was van overmacht, zodat er in het geheel geen aansprakelijkheid bestaat en de vordering waarvoor beslag is gelegd dus ongegrond is.
Op grond van het vaststaande feit, dat het schip in aanraking is gekomen met de steiger van de MOT waardoor aanzienlijke schade is veroorzaakt, kan niet voorshands worden aangenomen dat Auguste Schulte in het geheel niet aansprakelijk zal worden bevonden. De vordering waarvoor beslag is gelegd is dus niet summierlijk ondeugdelijk.
4.2 Artikel 705 lid 2 Rv bepaalt voorts, dat een beslag gelegd voor een geldvordering moet worden opgeheven, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.3 In het kader van het beroep op de beperking van de aansprakelijkheid wordt door Auguste Schulte zekerheid gesteld voor het beperkte bedrag door Auguste Schulte berekend op SDR 4.608.031,--, met rente en kosten.
Het bedrag waarvoor het beslagverlof is verleend is € 150.000.000,--, inclusief rente en kosten.
Op grond van de thans bekende feiten is het niet onmogelijk dat de schade van de MOT in deze orde van grootte zal liggen.
Dit betekent, dat er slechts sprake kan zijn van voldoende zekerheid, wanneer het beroep op de aansprakelijkheidsbeperking opgaat.
4.4 Naar het zich thans laat aanzien is er geen reden te veronderstellen, dat niet aan de formele vereisten voor dit beroep zou zijn voldaan, noch dat het bedrag dat door Auguste Schulte is berekend aanzienlijk zal afwijken van het in rechte vast te stellen bedrag.
Indien echter de stelling van de MOT dat door Auguste Schulte is gehandeld met de bewuste roekeloosheid bedoeld in artikel 8:754 BW opgaat, kan Auguste Schulte zich niet op de aansprakelijkheidsbeperking beroepen, en is de aangeboden zekerheid onvoldoende.
4.5 Beoordeeld moet dus worden hoe groot de kans is dat het bewijs van deze bewuste roekeloosheid uiteindelijk in de bodemprocedure zal worden geleverd.
4.5.1 Er heeft inmiddels een voorlopig deskundigenonderzoek plaats gevonden door een door deze rechtbank benoemde deskundige.
Ook partijdeskundigen hebben zich met de zaak beziggehouden.
Tot nu toe is niet gebleken van feiten die wijzen in de richting van bewuste roekeloosheid.
De wettelijke regeling van de aansprakelijkheidsbeperking beoogt het beroep daarop slechts in uitzonderlijke omstandigheden te laten vervallen.
Op grond van vaststaande feiten moet gekomen worden tot het oordeel, dat de aansprakelijke het aan zijn gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden.
Dit is een strenge eis en betekent eigenlijk dat men “op zijn vingers kan natellen” dat een bepaald gedrag een bepaalde schade zal opleveren. Bovendien moet het gedrag zijn toe te rekenen aan de aansprakelijke (rechts)persoon.
4.5.2 Door de MOT is gesteld, dat het feit dat de kapitein van het schip heeft nagelaten sleepboten in te schakelen om het schip tegen de wal te houden, wijst in de richting van de bewuste roekeloosheid.
Dit is echter op zich onvoldoende. Het was zeker, met de wetenschap van achteraf, beter geweest zo’n maatregel te nemen, maar niet is aannemelijk geworden, dat hij op zijn vingers kon natellen, dat bij het nalaten daarvan het schip zou losslaan. Als dat wel het geval zou zijn, zou verwacht mogen worden dat alle zeeschepen bij een ernstige stormwaarschuwing deze maatregel zouden treffen, waartoe alleen al het aantal sleepboten in de Rotterdamse haven ontoereikend zou zijn.
4.6 Het voorgaande moet leiden tot de conclusie dat er op dit moment geen feiten aannemelijk zijn geworden, op grond waarvan een doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking mogelijk is.
De aangeboden zekerheid is dus voldoende.
In beginsel is de vordering tot opheffing van het beslag daarmee toewijsbaar.
4.7 Echter, de MOT heeft nog gesteld dat zij, gelet op de enorme omvang van de schade, die in geen verhouding staat tot het bedrag waarvoor zekerheid wordt gesteld, in redelijkheid meer tijd moet krijgen, om feiten en omstandigheden aan te dragen op grond waarvan doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking mogelijk zou kunnen zijn.
Auguste Schulte heeft dit weersproken.
4.7.1 In deze zaak is inderdaad sprake van bijzondere omstandigheden. Deze zijn gelegen in de grote omvang van de door de MOT geleden en te lijden schade, de zeer korte tijd die de MOT tot nu toe heeft gehad om haar vordering feitelijk te onderbouwen en de in verhouding tot de schade van de MOT in het niet vallende schade die Auguste Schulte zou lijden als ófwel het schip enige tijd niet kan vertrekken, óf wel enige aanvullende zekerheid zou moeten worden gesteld.
4.7.2 Een afweging van de belangen van partijen leidt ertoe dat in redelijkheid de MOT nog een periode van twee weken de gelegenheid moet worden gegeven om bijvoorbeeld de resultaten van het deskundigenonderzoek te verkrijgen, zulks met behoud van de zekerheid die het beslag biedt.
Het beslag biedt niet meer zekerheid dan de nettowaarde van het schip, die gesteld kan worden op € 21.000.000,-- Er wordt reeds zekerheid gestel voor SDR 4.608.031,--
Indien Auguste Schulte voorlopig gedurende een periode van twee weken aanvullende zekerheid stelt tot € 21.000.000,-- dient het beslag te worden opgeheven. Deze extra zekerheid geldt uitsluitend voor het geval het beroep van Auguste Schulte op de aansprakelijkheidsbeperking niet op zou gaan. De MOT heeft gesteld dat voor haar een zogenaamde clubletter op dit punt voldoende zou zijn.
De zaak zal worden aangehouden tot de zitting van 6 februari 2007, zodat daarna zonodig nog tijdig beoordeeld kan worden, of er aanleiding is de aanvullende zekerheidsstelling te verlengen op grond van door MOT aangedragen feiten.
Een beslagverbod voor de toekomst zal niet worden gegeven. Immers, niet is uit te sluiten, dat feiten boven water komen, waardoor een doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking wel mogelijk wordt. In zo’n geval moet MOT opnieuw beslag kunnen leggen. Bij het verzoek tot het verkrijgen van verlof, dient dan dit vonnis te worden overgelegd.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter,
heft op het op 18 januari 2007 gelegde beslag op het m.s. “CMA CGM CLAUDEL”, onder de voorwaarde dat de Auguste Schulte een garantie zal deponeren voor een bedrag van
SDR 4.608.031,-- ten gunste van het beperkingsfonds én onder de voorwaarde, dat Auguste Schulte een aanvullende garantie stelt in de vorm van een zogenaamde clubletter of daarmee gelijk te stellen zekerheid voor een periode van twee weken na heden en voor een bedrag van € 21.000.000,-- minus SDR 4.608.031,-- ;
bepaalt dat de MOT bij een eventueel nieuw in te dienen beslagrekest een kopie van dit vonnis dient te overleggen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de zaak pro forma aan tot dinsdag 6 februari 2007 te 15.00 uur, teneinde partijen te horen over de vraag, of de aanvullende garantie verlengd moet worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Heyman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.F. van Beusekom, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1739/14