ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
275567 HA RK 06-213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.F.L.M. van der Grinten
  • J.W. Klein Wolterink
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in civiele procedure betreffende uithuisplaatsing minderjarigen

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2007 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich verzette tegen de rechter die haar zaak behandelde. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 28 december 2006, waar een verzoek tot spoedmachtiging voor de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen van verzoekster werd behandeld. Verzoekster stelde dat de rechter onterecht een verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had behandeld, omdat deze stichting geen rechtspersoon is en derhalve geen verzoeken kan indienen. Tijdens de zitting was er onenigheid over de acceptatie van de vertegenwoordigers van de betrokken partijen, wat volgens verzoekster leidde tot rechtsongelijkheid en een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. De rechter heeft aangegeven dat er geen sprake was van een omstandigheid die grond tot wraking kon opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter op basis van de omstandigheden van de zaak redelijkerwijs kon aannemen dat de vertegenwoordiger van de stichting, hoewel niet gemachtigd, toch aanwezig mocht zijn. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de voorzitter heeft de uitspraak ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 275567
Rekestnummer : HA RK 06-213
Uitspraak : 11 januari 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [adres] ,
verzoekster,
gemachtigde de heer P.H. Tonnon,
strekkende tot wraking van [rechter] , rechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 28 december 2006 zijn door de rechter behandeld de door de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam ingediende verzoekschriften tot spoedmachtiging uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting van twee minderjarige kinderen van verzoekster. Deze procedure draagt als kenmerk zaak- / rekestnummer 274946 / J1 RK 06-1441.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure met genoemd kenmerk, waarin zich onder meer bevinden de genoemde verzoekschriften, de brief d.d. 27 december 2006 met bijlagen van de gemachtigde van de verzoekster, alsmede het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek, gedateerd 8 januari 2007.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 januari 2007.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- de brief van de rechter, gedateerd 9 januari 2007;
- het email-bericht met bijlagen van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd 10 januari 2007;
- de brief van de rechter, gedateerd 11 januari 2007 en
- het door verzoekster ter zitting overhandigde schriftelijke stuk.
Ter zitting van 11 januari 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoekster verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Op de zitting van 28 december 2006 werd behandeld een verzoek tot spoedplaatsing van twee minderjarigen in een justitiële jeugdinrichting, dat was ingediend door Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. Een bureau jeugdzorg is geen rechtspersoon; de wet kent het bureau geen mogelijkheid toe om verzoeken in te dienen. Een dergelijk verzoek kan ingevolge artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek slechts gedaan worden door de directie van een stichting welke een bureau jeugdzorg in stand houdt. De rechter behandelde mitsdien een onrechtmatig verzoek.
2.1.2
Tijdens de zitting introduceerde de advocaat van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam [persoon 1] . Deze persoon kon geen machtiging van het bestuur van de stichting overleggen. De rechter accepteerde deze persoon in de rechtbank omdat hij deze persoon kende. Uit de door verzoekster bij brief van 7 december 2006 overgelegde stukken blijkt dat de gedragsdeskundige van het Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam is verwikkeld in een klachtenprocedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondsheidszorg, juist inzake haar handelen betreffende het onderliggende dossier vanwege het feit dat zij de minderjarigen nimmer gezien en gesproken heeft.
2.1.3
De door verzoekster ter zitting meegebrachte persoon, te weten de arts [persoon 2] , werd niet direct door de rechter geaccepteerd. De rechter behandelde deze persoon anders door partijen te vragen of zij akkoord konden gaan met deze door verzoekster aangedragen persoon. Deze persoon had, in tegenstelling tot [persoon 1] , wel de minderjarigen gezien en gesproken.
2.1.4
Vanwege de hiervoor onder 2.1.2 en 2.1.3 omschreven verschillende wijzen van benadering door de rechter is er sprake van rechtsongelijkheid ten aanzien van de aangedragen bewijslast c.q. aangedragen personen. De bejegening door de rechter van de verzoekende partij is anders dan de bejegening van de verwerende partij.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter bevestigt dat hij ter zitting [persoon 1] heeft herkend als medewerkster van de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam en dat hij vervolgens heeft geconcludeerd dat zij in de zittingszaal aanwezig mocht blijven ook al had zij geen machtiging.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Uit de stukken kan niet blijken dat met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verzoekschriften tot spoedmachtiging uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting door de rechter reeds een definitieve beslissing was genomen, nog daargelaten de vraag of die beslissing – van welke aard ook – zou kunnen leiden tot het oordeel dat zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voor zover het verzoek stelt dat sprake was van behandeling door de rechter van een onrechtmatig verzoek mist het feitelijke grondslag.
3.3
De omstandigheid dat de rechter [persoon 1] ter zitting heeft toegelaten, hoewel zij niet beschikte over een uitdrukkelijke machtiging afgegeven door het bestuur van de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam - de partij die de verzoekschriften tot uithuisplaatsing had ingediend -, levert geen grond op voor de stelling dat er sprake is van subjectieve of objectieve partijdigheid, nu het in de door de rechter geschetste omstandigheden, die niet zijn betwist, begrijpelijk is dat de rechter heeft kunnen aannemen dat [persoon 1] verbonden is aan genoemde Stichting en het niet verlangen van een machtiging op zichzelf niet kan worden opgevat als blijk van vooringenomenheid.
3.4
Uit de stukken kan niet blijken dat omtrent de positie van [persoon 2] door de rechter reeds een definitieve beslissing was genomen. Voor zover het verzoek stelt dat sprake was van rechtsongelijkheid, mist het eveneens feitelijke grondslag.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [rechter] .
Deze beslissing is gegeven op 11 januari 2007 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. J.W. Klein Wolterink en mr. M.J.A.M. Ahsmann, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter en de griffier.