ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
259767 / HA ZA 06-1149
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal bevoegdheidsincident in civiele zaak tussen SAB Subsidie Advies Bureau B.V. en PressTech N.V.

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een internationaal bevoegdheidsincident tussen SAB Subsidie Advies Bureau B.V. en PressTech N.V. De eiser, SAB, vorderde een betaling van € 43.971,68 van de gedaagde, PressTech, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. PressTech betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank en stelde dat de Belgische rechter bevoegd was, omdat zij een vennootschap is met haar statutaire zetel in België. SAB baseerde de bevoegdheid van de rechtbank op artikel 5 lid 1 sub b van de EEX-Verordening, stellende dat de werkzaamheden voornamelijk in Nederland waren uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de exceptie van onbevoegdheid tijdig was ingediend en dat SAB in de dagvaarding niet meer terugkwam op haar beroep op de algemene voorwaarden. De rechtbank besloot dat partijen in persoon moesten verschijnen voor de rechter-commissaris om inlichtingen te verstrekken en een schikking te beproeven. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat partijen bewijs dienden te leveren over de plaats van uitvoering van de werkzaamheden.

De rechtbank benadrukte dat de plaats van feitelijke uitvoering van de verbintenis beslissend is voor de bevoegdheid van de rechter. Aangezien SAB stelde dat het grootste deel van de werkzaamheden in Nederland was uitgevoerd, diende zij dit te bewijzen. De rechtbank gaf aan dat de hoofdzaak ook inhoudelijk besproken zou worden, waarbij verschillende punten aan de orde zouden komen, zoals de omvang van de ontvangen betalingen en de duur van de overeenkomst. De zitting was gepland voor 20 april 2007, waar partijen hun standpunten verder konden toelichten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 259767 / HA ZA 06-1149
Uitspraak: 31 januari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SAB SUBSIDIE ADVIES BUREAU B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. R.D. Rischen,
- tegen -
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht PRESSTECH N.V.,
gevestigd te Temse (te België),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. H.E. Schweers.
Partijen worden hierna aangeduid als "SAB" respectievelijk "PressTech".
1 Het verloop van het geding
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 16 maart 2006 en de door SAB overgelegde producties;
- conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident, met producties.
2 Het geschil
in de hoofdzaak
2.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad PressTech te veroordelen om aan SAB te betalen een bedrag van € 43.971,68, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2005 en PressTech te veroordelen in de kosten van deze procedure.
in het incident
2.2 Vóór alle weren concludeert PressTech dat deze rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren tot kennisname van de vordering van SAB.
PressTech heeft hiertoe aangevoerd dat de Belgische rechter bevoegd is omdat PressTech een vennootschap is met haar statutaire zetel gevestigd in België. Volgens de hoofdregel van de EEX-Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-vo) dient zij dus voor een Belgisch gerecht gedagvaard te worden.
2.3 Het verweer van SAB strekt tot afwijzing van de incidentele vordering van PressTech, met veroordeling van PressTech in de kosten van dit incident.
SAB beroept zich op de toepasselijkheid van artikel 5 lid 1 sub b EEX-vo. Zij stelt dat de werkzaamheden die SAB zou verrichten en heeft verricht bestonden uit bemiddelingshandelingen die nodig waren voor het verkrijgen van subsidies, hetgeen in elk geval inhield het voorbereiden en opstellen van de aanvragen en het vervolgens indienen van die aanvragen bij de Commissie in Brussel. Het grootste gedeelte van de door SAB verrichtte werkzaamheden bestond niet uit het indienen van de aanvragen in Brussel, maar uit de daaraan voorafgaande werkzaamheden: het voorbereiden van de aanvragen. Omdat de voorbereidende werkzaamheden hoofdzakelijk zijn uitgevoerd op het kantoor van SAB in Rotterdam, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 EEX-vo bevoegd in deze zaak.
2.4 PressTech betwist dat het leeuwendeel van de werkzaamheden in Nederland is uitgevoerd.
3 De beoordeling
in het incident en in de hoofdzaak
3.1 De exceptie van onbevoegdheid is vóór alle weren en derhalve tijdig genomen.
3.2.1 Hoewel SAB in de dagvaarding (punten 3 + 4) de bevoegdheid van deze rechtbank mede baseert op haar algemene voorwaarden, is zij daarop in het incident niet meer teruggekomen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat zij daarop geen beroep meer wenst te doen.
3.2.2 Op grond van de hoofdregel van artikel 2 lid 1 EEX-vo is bevoegd de rechter van het land waar de verweerder zijn woonplaats heeft, in dit geval België. Artikel 5 EEX-vo bevat echter alternatieve bevoegdheidsregels die de eiser de keus geven de verweerder op te roepen hetzij voor het forum van artikel 2, hetzij voor de rechter die bevoegd is op grond van de in artikel 5 genoemde bijzondere onderwerpen.
Op grond van artikel 5 sub 1(a) EEX-vo is alternatief bevoegd de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Artikel 5 sub 1 (b) maakt daarop een uitzondering indien sprake is van de verstrekking van diensten. In dat geval is bevoegd de rechter van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Indien geen plaats van uitvoering van de diensten is overeengekomen wordt teruggevallen op de hoofdregel van artikel 5 sub 1(a). Wanneer, zoals in dit geval, de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd, dan is voor de bevoegdheid van de rechter in beginsel beslissend de plaats van feitelijke uitvoering.
De overeengekomen werkzaamheden betroffen het door SAB ten behoeve van PressTech verrichtten van bemiddelingshandelingen met als doel het verkrijgen van subsidies bij de Europese Commissie in Brussel.
Deze werkzaamheden hadden derhalve betrekking op het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 5 sub 1(b) EEX-vo. Voor de bevoegdheid van de rechter is dan beslissend de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden.
Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van 18 maart 1999 blijkt echter niet dat partijen een plaats zijn overeengekomen, terwijl geen van de partijen op dit punt stelt dat nadere afspraken zijn gemaakt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen op dit punt niets zijn overeengekomen.
Dit betekent dat op grond van de hoofdregel van artikel 5 sub 1 (a) beslissend is de plaats waar de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis feitelijk is uitgevoerd.
Het probleem doet zich hier echter voor dat de werkzaamheden in zowel België als 'Nederland zijn uitgevoerd', volgens PressTech zijn ook in Duitsland nog werkzaamheden verricht.
3.3 Nu SAB stelt dat het leeuwendeel van de werkzaamheden in Nederland is uitgevoerd en zij de partij is die zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept terwijl PressTech de juistheid van die stelling gemotiveerd betwist, dient SAB in beginsel te bewijzen dat het grootste gedeelte van de werkzaamheden in Nederland is uitgevoerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om eerst een comparitie van partijen te gelasten waarin besproken kan worden of SAB tot dit bewijs wenst te worden toegelaten en zo ja, op welke wijze SAB dit bewijs kan leveren.
3.4 Tevens zal om proceseconomische redenen ter zitting ook de hoofdzaak inhoudelijk worden besproken, waarbij in elk geval de volgende punten aan de orde zullen komen:
- de omvang van de ontvangen betalingen (PressTech dient hiervan stukken te overleggen);
- duiding door PressTech van de duur van de overeenkomst (in verband met punt 47 van de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid);
- reactie van SAB op punt 51 derde streepje van de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid (de positie van Becetel).
Voorts zal bezien worden of afspraken gemaakt kunnen worden over de volgorde waarin de geschilpunten in de hoofdzaak aan de orde zullen komen en of er (wellicht op onderdelen) overeenstemming bereikt kan worden.
Indien partijen bezwaar hebben tegen de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak alvorens in het incident een beslissing is gegeven door de rechtbank, kunnen zij dit uiterlijk twee weken voor de zitting schriftelijk aan de rechtbank berichten.
4 De beslissing
De rechtbank,
in het incident en in de hoofdzaak
alvorens verder te beslissen,
beveelt partijen, in persoon en deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter-commissaris mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, op vrijdag 20 april 2007 van 14.00 uur tot 15.30 uur teneinde inlichtingen te verstrekken en een schikking te beproeven;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
1295/106