ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254604 / HA ZA 06-307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.N. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsincident in verzetprocedure betreffende tenuitvoerlegging van Frans vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een ontvankelijkheidsincident in een verzetprocedure. De procedure is gestart door SNP Petrom S.A., een Roemeense oliemaatschappij, tegen Drustvo za Istraživanje, Proizvodnju, Preradu, Distribuciju i Promet Naftnih Derivata i Istraživanje i Proizvodnju Prirodnog Gasa Naftana Industrija Srbije A.D. Novi Sad, een Servische oliemaatschappij, in verband met een eerder verleend verlof tot tenuitvoerlegging van een Frans vonnis op basis van de EEX-Verordening. De rechtbank heeft op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de opposant werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van Petrom bij het verzet voldoende was, ondanks dat de schuld aan NIS inmiddels was voldaan. De rechtbank heeft de vordering van NIS tot niet-ontvankelijkheid afgewezen en NIS in de proceskosten veroordeeld. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van NIS. Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. van Zelm van Eldik.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 254604 / HA ZA 06-307
Uitspraak: 24 januari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging SNP PETROM S.A., zijnde een oliemaatschappij gevestigd te Boekarest, Roemenië, en in dezen betrokken via haar nevenvestiging handelende onder de naam PETROM SA BUCURESTI BRANCH PETROMAR CONSTANTA, kantoorhoudende te Constanta, Roemenië,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring,
verweerster in het voorwaardelijke bevoegdheidsincident,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. B. Reinders
- tegen -
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging DRUSTVO ZA ISTRAZIVANJE, PROIZVODNJU, PRERADU, DISTRIBUCIJU I PROMET NAFTE I NAFTNIH DERIVATA I ISTRAZIVANJE I PROIZVODNJU PRIRODNOG GASA NAFTANA INDUSTRIJA SRBIJE A.D. NOVI SAD, NARODNOG FRONTA 12, zijnde een oliemaatschappij gevestigd te Novi Sad, Servië en Montenegro aan het adres Narodnog fronta 12, in dezen mede handelend als rechtsopvolgster van en onder de naam van NIS OIL, INDUSTRY OF SERBIA, NIS JUGOPETROL,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring,
eiseres in het voorwaardelijke bevoegdheidsincident,
procureur mr. E.A. Bik,
advocaat mr. J.A. Oggel.
Partijen worden hierna aangeduid als "Petrom" respectievelijk "NIS".
1 Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 december 2005;
- incidentele conclusie vóór alle weren houdende niet-ontvankelijk verklaring eiser en tevens houdende een voorwaardelijk onbevoegdheidsincident, met producties
- conclusie van antwoord in het incident houdende niet-ontvankelijkheid en tevens houdende een voorwaardelijk onbevoegdheidsincident, met één productie;
- de bij gelegenheid van de pleidooien d.d. 18 december 2006 in het incident tot
niet- ontvankelijkverklaring en in het voorwaardelijk bevoegdheidsincident overgelegde pleitnotities.
1.2
Partijen hebben hun standpunt in de beide incidenten doen bepleiten door hun raadslieden.
2 De vaststaande feiten in de hoofdzaak en in beide incidenten
2.1
Tussen NIS (als eiseres) en Petrom (als een van de gedaagden) heeft arbitrage plaatsgevonden voor de International Court of Arbitration van de International Chamber of Commerce (ICC) te Parijs (hierna: het Arbitragehof) in verband met een tussen partijen gerezen geschil met betrekking tot een overeenkomst uit 1991 tussen (de rechtsvoorgangers van) partijen. Het Arbitragehof heeft op 14 september 2001, 25 april 2002, met addendum van 30 juni 2002, en 13 januari 2003 beslissingen (‘awards’) gewezen die er - kort gezegd - op neerkomen dat Petrom is veroordeeld tot betaling aan NIS van een aantal bedragen van in totaal ongeveer 2,5 miljoen USD.
2.2
Bij beslissing (‘Ordonnance d’Exequatur’) van 18 oktober 2004 van de president van de Tribunal de Grande Instance de Paris is verlof verleend tot tenuitvoerlegging van genoemde arbitrale beslissingen van het Arbitragehof (voor zover Petrom bij die beslissingen is veroordeeld tot betaling aan NIS).
2.3
Op 2 november 2005 heeft NIS te Rotterdam ten laste van Petrom conservatoir beslag gelegd op de “Histria Topaz”, een aan Petrom in eigendom toebehorend schip, dat vaart onder Roemeense vlag, ter verzekering van een op USD 3.227.000,-- en GBP 282.250,-- begrote vordering uit hoofde van een hiertoe door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 1 november 2005 verleend verlof. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 3 november 2005 (met zaak-/rolnummer 249142/KG ZA 05-996) NIS bevolen dit beslag op te heffen.
2.4
Op 3 november 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, gelijktijdig met het onder 2.3 genoemde vonnis, verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland verleend als bedoeld in de artikelen 38 e.v. EEX-Vo van de onder 2.2 genoemde presidentiële beslissing van de Tribunal de Grande Instance de Paris van 18 oktober 2004.
2.5
NIS heeft op grond van dit verlof tot tenuitvoerlegging en een tevens verleend verlof tot het leggen van een executoriaal beslag op dezelfde dag te Rotterdam executoriaal beslag op de “Histria Topaz” gelegd. Bij vonnis van 24 november 2005 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat dit beslag dient te worden aangemerkt als conservatoir als bedoeld in artikel 47 lid 2 EEX-Vo.
2.6
Op 15 november 2005 heeft NIS bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de onder 2.1 genoemde arbitrale beslissingen van het Arbitragehof, welk verlof door de voorzieningenrechter is geweigerd op 12 januari 2006.
2.6
Op 13 december 2005 heeft Petrom haar gehele schuld aan NIS betaald, waarna het beslag op de “Histria Topaz” is opgeheven.
3 Het geschil in de hoofdzaak
3.1
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de beslissing van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 3 november 2005 als genoemd onder 2.4 nietig verklaart, althans vernietigt, althans intrekt, met veroordeling van NIS in de kosten van de procedure.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Petrom aan deze op de artikelen 43 e.v. EEX-Vo gebaseerde vordering ten grondslag gelegd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat de ter zake geldende regelingen in de weg staan aan het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de onder 2.1 genoemde arbitrale beslissingen van het Arbitragehof.
4 Het geschil in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring en in het voorwaardelijke bevoegdheidsincident
in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring
4.1
De incidentele vordering luidt dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Petrom in haar eis niet-ontvankelijk verklaart, met veroordeling van Petrom in de kosten van het incident.
4.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft NIS aan deze vordering ten grondslag gelegd dat het Petrom ontbreekt aan voldoende belang bij haar vordering, aangezien haar schuld aan NIS geheel is voldaan, zodat NIS geen gebruik meer hoeft te maken van het onder 2.4 genoemde verlof tot tenuitvoerlegging, tegen welk verlof Petrom door middel van de onderhavige zaak in verzet is gekomen volgens de regels van de EEX-Vo.
4.3
NIS heeft de vordering gemotiveerd betwist.
in het voorwaardelijke bevoegdheidsincident
4.4
De incidentele vordering luidt dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd verklaart van de vordering van Petrom kennis te nemen, met veroordeling van Petrom in de kosten van het incident.
4.5
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft NIS aan deze vordering ten grondslag gelegd dat, voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de vordering van Petrom in de onderhavige zaak ruimer moet worden uitgelegd dan als een verzet tegen een verlof tot tenuitvoerlegging, en derhalve mede sprake is van een gewone dagvaardingsprocedure, deze rechtbank geen rechtsmacht heeft.
4.6
NIS heeft de vordering gemotiveerd betwist.
5 De beoordeling in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring en in het voorwaardelijk bevoegdheidsincident
in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring
5.1
Het in Nederland geldende stelsel van incidentele vorderingen is een open stelsel. Voor zover NIS betoogt dat Petrom haar niet-ontvankelijkheidsverweer uitsluitend in de hoofdzaak en niet bij wijze van incidentele vordering aan de orde kan stellen, gaat dit betoog dan ook niet op.
5.2
Met haar vordering in de hoofdzaak keert Petrom zich tegen het verlof dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 3 november 2005 heeft verleend tot tenuitvoerlegging van de onder 2.2. genoemde uitspraak - thans wordt nog in het midden gelaten of het hier om een ‘beslissing’ gaat in de zin van artikel 38 e.v. EEX-Vo, welke vraag partijen in de hoofdzaak verdeeld lijkt te houden - van de Tribunal de Grande Instance de Paris van 18 oktober 2004. Weliswaar heeft NIS zich in haar processtukken tot op heden niet van de voor een verzetprocedure gebruikelijke terminologie bediend, zoals ‘verzet’, ‘oppositie’ of ‘opposant’, dat neemt niet weg, (mede) gelet op de door haar gehanteerde argumenten en haar petitum, dat de door NIS in de hoofdzaak gestarte procedure als - en niet meer dan - een verzetprocedure in de zin van de artikelen 43 e.v. EEX-Vo moet worden aangemerkt.
5.3
De EEX-Vo - datzelfde geldt overigens voor haar voorloper, het EEX-Verdrag (EEX) - kent geen regel dat het verzet niet-ontvankelijk is wanneer de debiteur in de rechterlijke beslissing waarvan verlof tot tenuitvoerlegging is verleend heeft berust. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het verzet ook niet niet-ontvankelijk is, wanneer de debiteur, nadat het verlof tot tenuitvoerlegging is verleend, is overgegaan tot betaling aan de crediteur, zeker in de omstandigheden van het onderhavige geval. Er kan immers van worden uitgegaan dat de betaling door Petrom is gedaan onder uitdrukkelijk protest teneinde het beslag op de “Histria Topaz” opgeheven te krijgen. De omstandigheid dat NIS vanwege deze betaling door Petrom geen gebruik meer hoeft te maken van het verlof tot tenuitvoerlegging doet aan een en ander niets af.
5.4
Ten aanzien van haar belang bij het verzet heeft Petrom - kort samengevat - aangevoerd dat zij daardoor in rechte kan laten vaststellen dat het verlof tot tenuitvoerlegging ten onrechte is verleend en dat deze vaststelling betekent dat het op het verlof tot tenuitvoerlegging gebaseerde verlof tot beslaglegging eveneens ten onrechte is verleend, zodat het door NIS op grond daarvan gelegde beslag onrechtmatig was en Petrom NIS kan aanspreken tot vergoeding van de schade die zij daardoor heeft geleden of zal lijden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop, in dit stadium van de procedure en zonder dat wordt beslist over de juistheid van het standpunt van Petrom ten aanzien van het verlof tot tenuitvoerlegging, niet kan worden gezegd dat Petrom bij het instellen van het verzet geen belang heeft, waarbij in het midden kan blijven of de eis van voldoende belang in een procedure als de onderhavige mag worden gesteld.
5.5
Gelet op het bovenstaande ligt de incidentele vordering voor afwijzing gereed.
5.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal NIS in de proceskosten worden veroordeeld.
in het voorwaardelijk bevoegdheidsincident
5.7
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen onder 5.2, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder deze incidentele vordering is ingesteld. Dat brengt mee dat ook deze incidentele vordering voor afwijzing gereed ligt.
5.8
Als de in het ongelijk gestelde partij zal NIS in de proceskosten worden veroordeeld.
6 De beslissing
De rechtbank,
in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring
wijst de vordering af;
veroordeelt NIS in de proceskosten, die aan de zijde van Petrom zijn bepaald op nihil aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris voor de procureur,
in het voorwaardelijk bevoegdheidsincident
wijst de vordering af;
veroordeelt NIS in de proceskosten, die aan de zijde van Petrom zijn bepaald op nihil aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris voor de procureur,
in de hoofzaak
verwijst de zaak naar de rol van 21 februari 2007 voor conclusie van antwoord aan de zijde van NIS.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
901/10