ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
274826 HA RK 06-204
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.F.L.M. van der Grinten
  • J.W. Klein Wolterink
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2007 een verzoek tot wraking van een rechter behandeld. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die betrokken was bij een procedure tot ondertoezichtstelling van haar vijf minderjarige kinderen. De wraking werd aangevraagd naar aanleiding van een eerdere procedure waarin de rechter door een andere partij was gewraakt. Verzoekster stelde dat er een direct verband was tussen beide zaken en dat de rechter in de eerdere procedure de rechterlijke macht had beschadigd door een proces-verbaal valselijk op te maken en onrechtmatig contact te hebben gehad met de wederpartij.

De wrakingskamer heeft het griffiedossier en aanvullende stukken bestudeerd, waaronder een fax-bericht van verzoeksters gemachtigde. Tijdens de zitting op 11 januari 2007 was niemand verschenen. De rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en bestreed de feitelijke grondslag van het verzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de concrete feiten die verzoekster aanvoerde niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken.

De wrakingskamer concludeerde dat de wraking ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 274826
Rekestnummer : HA RK 06-204
Uitspraak : 18 januari 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde Zijlstra Juridisch Advies Buro te Zoetermeer,
strekkende tot wraking van [rechter], rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
De Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam heeft op 7 november 2006 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling van vijf minderjarige kinderen van verzoekster. Deze procedure draagt als kenmerk 272132 / J1 RK 06-1271.
Bij brief van de griffier d.d. 28 november 2006 is verzoekster opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen ter zitting van 18 december 2006, in welke brief werd meegedeeld dat het verzoekschrift behoudens onvoorziene omstandigheden zal worden behandeld door de rechter.
Bij fax-bericht van 17 december 2006 heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven verzoekschriftprocedure met het daarbij genoemde kenmerk.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 januari 2007.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het fax-bericht van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd 10 januari 2007.
Ter zitting van 11 januari 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is niemand verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Een door de heer [persoon] in een andere procedure tegen de rechter ingediend verzoek tot wraking is door de rechtbank onlangs gegrond verklaard. Bij die procedure was verzoekster belanghebbende. Nu er een direct verband is tussen beide zaken is dit reden ook het onderhavige verzoek gegrond te verklaren.
2.1.2
In die procedure heeft de rechter de rechterlijke macht in ernstige mate beschadigd door een proces-verbaal van een zitting valselijk op te maken, onder andere door aanwezige personen niet in het proces-verbaal te vermelden, zijn handelingen daarin niet te vermelden en feitelijke gebeurtenissen niet te noemen.
De rechter heeft in de zo-even bedoelde procedure de wet overtreden door buiten de zitting om contact te hebben met de wederpartij, zonder dat belanghebbende daarbij aanwezig was. De rechter heeft er in die zaak blijk van gegeven de onderhavige stukken niet te kennen. De rechter stelde zeer suggestieve, retorische vragen aan de wederpartij. De rechter gaf zijn nevenfuncties niet op. De rechter is advocaat in Breda.
2.1.3
Kinderrechters in Nederland kunnen nimmer meer van onafhankelijkheid en onpartijdigheid spreken nu zij, zo blijkt uit de rapportage van de jeugdzorgbrigade, met de hulpverlenings-organisaties aan tafel zitten om procedures te stroomlijnen. Om deze reden hebben alle kinderrechters de schijn tegen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
De concrete feiten waarop verzoekster de wraking baseert hebben zich niet voorgedaan in deze zaak, doch in de procedure betreffende het door de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils te Rotterdam namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam ingediende verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [zoon]. In die zaak was de heer [vader] belanghebbende en heeft deze een verzoek tot wraking van de rechter gedaan.
3.3
De genoemde concrete feiten, waarvan de juistheid deels ook door de rechter wordt betwist, zijn op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, ook niet in de situatie dat tussen beide zaken een direct verband zou bestaan. Daaraan doet niet af dat in de eerder bedoelde zaak de rechter, nadat hij door de gemachtigde was gewraakt en deze met zijn cliënt al de zaal had verlaten, nog aan de andere partij heeft uiteengezet wat de gevolgen van deze wraking voor de behandeling van de zaak waren, omdat zulks in die situatie niet onbegrijpelijk is. Evenmin doet daaraan af dat in de eerder bedoelde zaak de wraking gegrond is geacht. De omstandigheid die aanleiding gaf tot laatstbedoelde beslissing, te weten dat de rechter desgevraagd zijn naam niet had opgegeven, doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
3.4
Het feit dat de rechter tevens het beroep van advocaat uitoefent is - anders dan de gemachtigde aanvoert - wel vermeld in het openbare register van nevenfuncties, in welk register inzage kan worden verkregen via www.rechtspraak.nl. Voor zover het verzoek is gebaseerd op het door de rechter niet opgeven van zijn nevenfunctie mist dit derhalve feitelijke grondslag.
3.5
Hetgeen verzoeker verder opmerkt over de houding van de kinderrechters in het algemeen in Nederland, is onvoldoende specifiek om grond voor wraking te kunnen opleveren.
3.6
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [rechter].
Deze beslissing is gegeven op 18 januari 2007 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. J.W. Klein Wolterink en mr. M.J.A.M. Ahsmann, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.