ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/701054-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van de Grampel
  • A. van den Heuvel
  • C. Geurts-De Veld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door echtgenote met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die haar echtgenoot ernstig verwondde. De verdachte, die jarenlang slachtoffer was van huiselijk geweld, heeft op 18 februari 2006 haar echtgenoot met een mes in de penis gestoken en geprobeerd hem met kokende olie te overgieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het delict slaapmiddelen in een pak vruchtensap had gedaan, dat haar echtgenoot bij thuiskomst heeft gedronken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks haar beroep op psychische overmacht. Deskundigen hadden gesuggereerd dat de verdachte in een dissociatief moment handelde, maar de rechtbank verwierp deze lezing van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk in staat was om haar handelen te overzien en dat haar acties duidden op kalm beraad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling immateriële schade had geleden.

Uitspraak

Parketnummer: 10/701054-06
Datum uitspraak: 13 februari 2007
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte ]
geboren op [datum, plaats]
[adres]
raadsman mr. R.D. Meerman, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2006 en 30 januari 2007.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A3 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Meijer heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook als dat inhoudt: behandeling bij Het Dok en behandeling bij het Riagg.
BEWEZENVERKLARING EN BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken:
- verdachte is circa achttien jaar getrouwd geweest met het latere slachtoffer, hierna te noemen [het slachtoffer];
- uit de verklaringen van verdachte, daarin gesteund door haar zoon en de inhoud van diverse politiemutaties, volgt dat in de relatie veelvuldig sprake is geweest van ruzie en huiselijk geweld en dat verdachte in die relatie onder meer veelvuldig is beledigd en geslagen door [het slachtoffer];
- verdachte heeft meermalen een echtscheidingsprocedure in gang gezet, maar deze niet doorgezet in verband met de consequenties van een dergelijke stap in de Hindoestaanse cultuur en het feit dat zij meende dat er in de relatie weer verbetering kwam;
- [het slachtoffer] heeft in het huwelijk een of meer buitenechtelijke relaties gehad; verdachte heeft hierop een recherchebureau ingeschakeld, dat haar op 7 februari 2006 papieren en foto's heeft verstrekt, waaruit de ontrouw van haar echtgenoot kon blijken; hierop heeft verdachte besloten de echtscheiding door te zetten;
- verdachte heeft [het slachtoffer] met voornoemde bescheiden geconfronteerd, waarna hij deze heeft meegenomen; op 15 februari 2006 heeft zij een tweede set papieren en foto's van het bureau ontvangen en aan haar zus in bewaring gegeven om ze veilig op te bergen;
- op 17 februari 2006 is [het slachtoffer] 's ochtends naar zijn werk gegaan en rond 18.30 uur thuis gekomen; verdachte heeft hem verzocht het huis te verlaten, aan welk verzoek hij gevolg heeft gegeven. Later die avond heeft verdachte [het slachtoffer] gebeld en hem verzocht niet thuis te komen die nacht. Hierop heeft hij zonder te antwoorden de verbinding verbroken;
- in de nacht van 17 op 18 februari 2006 is [het slachtoffer] toch thuis gekomen. Hij heeft bij thuiskomst uit de koelkast een pak frisdrank van het merk Taksi gepakt en daaruit gedronken; blijkens de verklaring van [het slachtoffer] was er geen andere drank in de koelkast aanwezig en smaakte de Taksi niet goed;
- [het slachtoffer] heeft verdachte slapend op de bank aangetroffen en met haar over de vreemd smakende Taksi gesproken; ook de zoon van verdachte, [ ], die wakker geworden was, heeft de Taksi geproefd en gaf aan dat de Taksi vreemd smaakte;
- uit de verklaringen van verdachte, [het slachtoffer] en [zoon verdachte] volgt dat verdachte en [het slachtoffer] samen nog korte tijd op de bank hebben doorgebracht en dat [het slachtoffer] kort daarop alleen naar boven is gegaan en in de ouderslaapkamer in bed in slaap gevallen is;
- verdachte heeft vervolgens een pan olie aan de kook gebracht, een mes uit de keuken gepakt en is aldus bewapend naar de slaapkamer gegaan. Uit de verklaring van de zoon leidt de rechtbank af dat zij circa tien minuten nadat [het slachtoffer] was gaan slapen naar boven is gegaan;
- verdachte heeft in die slaapkamer het dekbed van de slapende [het slachtoffer] weggetrokken, zijn broek omlaag gedaan en met het mes in de penis van [het slachtoffer] gesneden. [het slachtoffer] is eerst op dat moment wakker geworden;
- op het moment dat [de zoon], na roepen van zijn vader, de ouderslaapkamer in wilde gaan werd hij in de deuropening tegengehouden door verdachte. Wanneer hij dan enkele ogenblikken later toch de kamer betreedt ziet hij verdachte een gooiende beweging maken;
- verdachte heeft na het snijden in de penis van [het slachtoffer] de pan met daarin de olie naar hem gegooid. Zij beoogde zijn kruis te raken, doch doordat [het slachtoffer] zich in een reflex omrolde is de olie op zijn arm terechtgekomen;
- hierop heeft [de zoon] 112 gebeld en heeft hij verdachte, die bleef schreeuwen tegen [het slachtoffer], in een andere slaapkamer gezet;
- verdachte heeft het door haar gebruikte mes in de keuken schoongemaakt en weer opgeborgen;
- de politie treft bij aankomst [het slachtoffer] aan met een hevig bloedend en grotendeels doorgesneden geslachtsdeel; hij is per omgaande naar het ziekenhuis vervoerd;
- in de prullenbak in de keuken zijn door de politie drie lege pakken Taksi aangetroffen, waarvan in het midden en onderin de prullenbak twee pakken met oranje vloeistof (resten Taksi) en bovenin de prullenbak één pak waarin zich -anders dan gebruikelijk- een restant heldere vloeistof bevond, mogelijk veroorzaakt door schoonspoelen;
- eveneens in die prullenbak bevond zich een lege doordrukstrip met vijf lege gaten voor tabletten Dormicum. Verdachte heeft aangegeven dat zij deze tabletten voorgeschreven heeft gekregen en met regelmaat gebruikt in verband met haar slaapproblemen; ook die avond heeft zij pillen uit de doordrukstrip gehaald;
- blijkens het toxicologisch rapport van B.E. Smink, apotheker, bevond zich in de heldere vloeistof afkomstig uit het pak Taksi fruitsap de slaapmiddelen midazolam en diazepam.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank allereerst wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 februari 2006 [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een mes in zijn penis te snijden en dat zij tevens geprobeerd heeft hem met kokende olie te overgieten.
voorbedachte rade
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte de feiten heeft uitgevoerd met voorbedachte rade. Hiertoe dient het volgende.
In het pak Taksi zijn restanten van slaapmiddelen aangetroffen. Deze slaapmiddelen komen overeen met de middelen die passen bij de in de prullenbak aangetroffen lege doordrukstrip, welke middelen door verdachte gebruikt worden. Uit het feit dat [het slachtoffer] direct bij thuiskomst Taksi heeft gedronken en de vreemde smaak constateerde, leidt de rechtbank af dat deze middelen zich al vóór zijn thuiskomst in het pak bevonden. De verklaring van verdachte dat deze er wellicht per abuis ingekomen zijn toen zij die avond - uit het pak drinkend - zelf slaapmiddelen innam, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu het hoogst onwaarschijnlijk is dat de pillen tegen de stroom van het fruitsap in en door de kleine opening van een dergelijk pak per abuis "omhoog" zouden zijn gevallen.
Aangezien zoon [ ] ook eerst ná thuiskomst van zijn vader de vreemde smaak van de Taksi geproefd heeft, [de zoon] en de andere kinderen van verdachte voor die tijd sliepen en die avond verder geen andere personen in huis aanwezig waren, is de rechtbank van oordeel dat de slaapmiddelen door verdachte bewust in het pak Taksi zijn gedaan.
Nu zich verder geen andere drank in de koelkast bevond, heeft verdachte door zo te handelen de kans dat [het slachtoffer] deze drank bij thuiskomst zou nuttigen en daardoor versuft of zelfs weerloos zou raken kunnen voorzien en aanzienlijk vergroot. Deze handelswijze duidt naar het oordeel van de rechtbank op kalm beraad.
Het feit dat verdachte, nadat [het slachtoffer] naar bed was gegaan, vervolgens de tijd heeft genomen om olie heet te maken, alvorens met het mes naar boven te gaan, duidt eveneens op kalm beraad. Dat gevoegd bij het feit dat verdachte nadien het mes nog heeft schoongemaakt (en mogelijk zelfs ook nog het pak Taksi heeft omgespoeld en in de prullenbak heeft gedaan) leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij met kalm beraad en rustig overleg heeft gepland haar echtgenoot op de tenlastegelegde wijze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 18 februari 2006 te Barendrecht aan een persoon, zijnde haar, verdachtes, echtgenoot, genaamd [het slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel een snijwond in de penis, heeft toegebracht, door deze [het slachtoffer] opzettelijk
- met een mes in de penis te snijden
en
zij op 18 februari 2006 te Barendrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, zijnde haar, verdachtes, echtgenoot, genaamd [het slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [het slachtoffer] met kokende olie heeft overgoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot
en
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte zich met succes kan beroepen op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht en dat verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een dissociatief moment, zoals omschreven in de rapportages, die door de gedragsdeskundigen omtrent verdachte zijn uitgebracht.
De rechtbank volgt dit verweer evenwel niet.
Over verdachte is gerapporteerd door deskundigen P.R.F. Beetsma, psychiater, en drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. Het rapport van psychiater Beetsma houdt onder andere het volgende in – zakelijk weergegeven -: “Betrokkene is op de avond van het delict door haar man verkracht en mishandeld. Onderzochte zag geen uitweg meer. Volgens betrokkene ging het mishandelen maar door. Hij maakte haar voor alles en nog wat uit. Ze weet niet precies wat er hierna is gebeurd. Ze zag zichzelf een pan vol vet klaarmaken in de keuken en een keukenmes pakken. Ze is naar boven gegaan en heeft haar man gestoken en met heet vet overgoten. Vervolgens is ze gaan zitten.” Als beschrijvende diagnose stelt de psychiater: “Er is sprake van een gestoorde ontwikkeling zich uitende in een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijkheids- en ook theatrale kenmerken bij een vrouw die angstig en onzeker is en weinig eigenwaarde heeft. Bovendien bestaat er een gestoorde agressieregulatie en een gering oplossend en intellectueel vermogen. Verder had onderzochte een dissociatief moment (veranderend bewustzijnsniveau), dat het beste omschreven kan worden als een uitzonderingstoestand, nadat ze frequent psychisch en fysiek vernederd en mishandeld is geweest met daarbij een doorbraak van agressie.”
Het rapport van psycholoog Van Toorn houdt onder andere het volgende in - zakelijk weergegeven -: “De spanningen die zich opgebouwd hadden tijdens de voorafgaande maanden in combinatie met de overtuiging van betrokkene dat haar man de koevoet zou gaan halen en de emoties met betrekking tot de vlak daaraan voorafgaande verkrachting en mishandeling, hebben ertoe geleid dat betrokkene werkelijke doodsangst gevoeld heeft, hetgeen geresulteerd heeft in een dissociatief moment waarbij realiteit en psychische beleving gedeeltelijk ontkoppeld werden en zij het overzicht en de controle over de situatie geheel verloren heeft. Als in een droom ging betrokkene vervolgens over tot het plegen van het tenlastegelegde waarbij, onder invloed van de sterke angst, haar onderbewustzijn de controle over haar handelen overgenomen heeft en betrokkene overgegaan is tot het plegen van het tenlastegelegde.” Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijke en enige narcistische trekken en is derhalve sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De rechtbank constateert dat door de deskundigen is uitgegaan van een andere lezing van de feiten dan door de rechtbank in het voorgaande is vastgesteld. De deskundigen baseren zich op de tegenover hen uitgesproken verklaring van verdachte dat zij door [het slachtoffer] direct na diens thuiskomst op 18 februari 2006 zou zijn geslagen en verkracht. Ter terechtzitting heeft ook verdachte evenwel toegegeven dat dit toen niet het geval is geweest en dat zij enkel ruzie hebben gemaakt. De door de deskundigen gebruikte lezing van de feiten past evenmin in de waarnemingen van de zoon [ ], die juist spreekt over het feit dat zijn ouders rustig waren, alsmede over een kort tijdsverloop tussen het moment dat [de zoon] naar boven ging en zijn vader hem volgde.
Dit brengt met zich dat een belangrijke peiler waarop de deskundigen hun conclusies hebben gebaseerd daaraan is komen te ontvallen.
Ook verder passen de geconstateerde feiten niet in het door de deskundigen geschetste beeld van een dissociatief moment, te weten een loskoppeling van het bewustzijn van de gebeurtenissen, gepaard gaande, zoals blijkt uit de geraadpleegde literatuur op dat punt, met een al dan niet volledige amnesie.
Verdachte heeft immers tegenover de verbalisanten die direct na het gebeuren ter plaatse zijn gekomen op doordachte en naar het oordeel van de rechtbank berekenende wijze een korte verklaring afgelegd, inhoudende -zakelijk weergegeven-: “Als je jarenlang geestelijk wordt mishandeld en de politie doet er niets aan, ondanks dat ik al vaak aangifte heb gedaan, dan kun je niets anders. Hij ging al heel vaak vreemd en hij heeft nu een verhouding met een vrouw die al vijf kinderen heeft. Verder wil ik niets zeggen.” en voorts: “Ik zeg u niet wat ik met het mes heb gedaan. Ik verklaar pas wat als mijn advocaat er is.”
Voorts heeft zij de dag na het feit tegenover de politie (op 19 februari 2006) een zeer uitgebreide verklaring afgelegd over haar verleden en haar huwelijk met het slachtoffer. Weer een dag later, op 20 februari 2006, heeft zij een uitgebreide en gedetailleerde verklaring bij de politie afgelegd over de dagen en de avond voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten alsmede over de bewezenverklaarde feiten zelf.
De rechtbank onderschrijft derhalve de conclusie van deskundigen dat sprake is geweest van handelen van verdachte in een dissociatief moment niet.
De rechtbank ziet echter geen reden om de deskundigen de mogelijkheid te bieden zich wederom over verdachte uit te laten, waarbij de deskundigen uit zouden moeten gaan van de door de rechtbank in het vorenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden. Immers, ook indien dan vast zou komen te staan dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten op enig moment handelde vanuit een dissociatieve reactie, dan kan op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden niet gezegd worden dat sprake is geweest van psychisch overmacht.
Verdachte heeft -bij de politie en ter terechtzitting- weliswaar verklaard niet zichzelf te zijn geweest en na het gebeuren zich te hebben gevoeld alsof zij in een shock was, echter dit wordt weersproken door de gedetailleerde verklaringen die verdachte in de dagen na het gebeuren heeft afgelegd over de bewezenverklaarde feiten, alsmede de handelingen die zij voorafgaand aan het feit en nadien heeft verricht (het vullen van het pak Taksi met slaaptabletten, het mogelijk omspoelen van het pak Taksi en het schoonmaken van het mes). Dit alles maakt dat niet gezegd kan worden dat verdachte handelde onder invloed van een zodanige (van buiten komende) drang dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen. De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren haar toenmalige echtgenoot met een mes in zijn penis gesneden. Daarna heeft zij getracht het slachtoffer te overgieten met kokende olie.
Hiertoe heeft de verdachte, voordat het slachtoffer die nacht thuis kwam, slaapmiddel in een pak vruchtensap gedaan. Toen het slachtoffer thuis kwam, heeft hij sap uit het pak gedronken. Het slachtoffer is even daarna naar bed gegaan en in slaap gevallen.
Verdachte is toen naar de keuken gelopen en heeft een pan met olie op het vuur gezet. Vervolgens heeft zij een keukenmes uit de keukenlade gepakt en is zij met de pan hete olie naar de slaapkamer van het slachtoffer gelopen. Aldaar heeft verdachte de onderbroek van het slapende het slachtoffer naar beneden getrokken en heeft zij met het mes uitgehaald en een snee in de penis van het slachtoffer gemaakt. Daarna heeft verdachte getracht de pan met hete olie over het ernstig bloedende het slachtoffer te gooien. Het slachtoffer, dat inmiddels wakker was geworden, is in een reflex weggerold en heeft de hete olie dientengevolge slechts over zijn arm gekregen.
Dit betreffen ernstige feiten. De verdachte is op een gewelddadige wijze tekeergegaan tegen haar echtgenoot. Het handelen van de verdachte heeft niet alleen pijn en blijvend letsel bij het slachtoffer veroorzaakt, maar dit moet voor het slachtoffer ook een beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Het is algemeen bekend dat het slachtoffers van gewelddadige delicten nog lange tijd onder de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen lijden. Dat het genezingsproces goed is verlopen en dat de hete olie slechts op de arm van het slachtoffer terecht is gekomen, zijn gelukkige omstandigheden, die echter geenszins aan de verdachte te danken zijn.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 februari 2006 reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De deskundigen komen voorts tot de conclusie dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hoewel de rechtbank uitgaat van een ander feitenrelaas aangaande de momenten kort vóór en tijdens het bewezenverklaarde feit dan de deskundigen en een dissociatief moment niet aanwezig acht, neemt de rechtbank aan dat verdachte in een lange periode voorafgaand aan het feit is blootgesteld aan mishandelingen en beledigingen (en wellicht ook verkrachtingen) door het slachtoffer. Gelet hierop, neemt de rechtbank de overwegingen van de deskundigen aangaande de toerekeningsvatbaarheid in ogenschouw en houdt de rechtbank met een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit rekening bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf.
Psychiater Beetsma heeft voorts langdurige behandeling van verdachte bij RIAGG geadviseerd. De rechtbank houdt met dit advies rekening.
Tot slot is rekening gehouden met het voorlichtingrapport van het Leger des Heils, opgemaakt door mevrouw H. Jager, reclasseringswerker, d.d. 29 maart 2006, betreffende de verdachte.
Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat betrokkene een ambulante deeltijdbehandeling moet ondergaan bij het Dok.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [het slachtoffer], wonende [adres]. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 450,00 en immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schade-vergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering aan materiële schade, ondanks de betwisting door de raadsman van verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van € 225,00, welk bedrag bestaat uit de helft van de kosten van een nieuw matras en de helft van de kosten van een nieuw dekbed. Het matras en het dekbed vormen gemeenschappelijk bezit van de benadeelde partij en de verdachte en komen derhalve slechts voor de helft voor vergoeding door verdachte in aanmerking.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde
straf-bare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,00, zodat de vordering ter zake immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 302, 303 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden: behandeling bij Het Dok en behandeling bij RIAGG;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.225,00 en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [het slachtoffer], wonende [adres], te betalen € 5.225,00 (zegge: vijfduizendtweehonderdvijfentwintig euro);
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. Van den Heuvel en Geurts-De Veld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Zuidwijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2007.