ECLI:NL:RBROT:2007:BA0248
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. de Gruijl-van Benthem
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van convenant inzake huwelijksgoederengemeenschap op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vernietiging van een convenant dat betrekking heeft op de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Partijen waren op 12 december 1962 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar dit huwelijk werd op 1 augustus 2005 ontbonden. De vrouw vorderde vernietiging van het convenant op grond van benadeling van meer dan een kwart en misbruik van omstandigheden. De vrouw stelde dat zij gedwaald had over de waarde van de gemeenschap, terwijl de man betwistte dat er sprake was van dwaling en stelde dat de vrouw bewust had afgezien van waardering van de goederen.
De rechtbank overwoog dat de vrouw zelf het convenant had voorgesteld en dat zij zich bewust was van de waarde van de gemeenschap. De rechtbank concludeerde dat de vrouw de toedeling zoals neergelegd in het convenant weloverwogen had aanvaard. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, aangezien het geding voortvloeide uit het huwelijk van partijen. De rechtbank oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vernietiging van het convenant, omdat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat zij daadwerkelijk was benadeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewustheid van partijen bij het aangaan van overeenkomsten en de noodzaak om goed geïnformeerd te zijn over de waarde van de betrokken goederen. De rechtbank stelde vast dat de vrouw niet had aangetoond dat de waarde van de gemeenschap zodanig was dat zij voor meer dan een kwart was benadeeld, en dat de man zijn stellingen voldoende had onderbouwd.