Parketnummer: 10/690147-06
Datum uitspraak: 19 maart 2007
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Baars heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 04 april 2006 te Rotterdam
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk met een mes in de buik van die [slachtoffer]
gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 08 april
2006 is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Namens de verdachte heeft de raadsman vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hij voert daartoe - kort en zakelijk weergegeven - onder meer aan dat niet is vastgesteld dat het slachtoffer aan de door de messteek van verdachte ontstane verwonding is overleden. De raadsman baseert zich hierbij op het (pathologisch) deskundigenrapport van het NFI gedateerd 20 juli 2006 en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de getuigen-deskundigen. Volgens de raadsman kan worden geconcludeerd dat door adequaat chirurgisch handelen het slachtoffer geen ernstige complicaties van het letsel zou hebben ondervonden die tot de dood zouden hebben geleid. De raadsman heeft aangevoerd dat er mogelijk, nadat het slachtoffer van de afdeling Intensive Care kwam, niet adequaat is gehandeld door medici in het ziekenhuis. Niet kan worden uitgesloten dat dit handelen heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. De handelingen die in het ziekenhuis hebben plaatsgevonden kunnen onmogelijk aan verdachte worden toegerekend.
Dit verweer wordt verworpen.
Voor de vaststelling van causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer, is beslissend of de dood redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van de messteek aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het sectierapport van dr. V. Sjoerdjbalie-Makoe en dr. R. Visser d.d. 20 juli 2006 kan het volgende worden opgemaakt:
- het slachtoffer had rechts op de buik een schuin verlopende, scherprandige huidperforatie van circa 5x2 cm doorlopend tot in de weke delen;
- in relatie met 1 was er in de buikholte een steekkanaal met perforaties van onder andere de huid, het buikvlies, de dunne darm (in totaal twee perforaties);
- in het algemeen veroorzaakt het onder 1 en 2 genoemde letsel bij uitblijven van chirurgisch ingrijpen ernstige complicaties (zoals bijvoorbeeld buikvliesontsteking) eventueel de dood tot gevolg hebbende. Deze complicaties waren bij dit slachtoffer niet aanwezig doordat adequate chirurgische behandeling heeft plaatsgevonden;
- het intreden van de dood wordt verklaard door een recent (enkele uren oud) hartinfarct en dubbelzijdige longontsteking. Deze ziekelijke afwijkingen zijn vrijwel zeker verwikkelingen ten gevolge van steekletsel.
Getuige-deskundige Sjoerdjbalie heeft haar (hierboven onder 4 vermelde) conclusie ter terechtzitting als volgt toegelicht. Op 7 april 2006 ’s avonds is het slachtoffer, dat anders dan de raadsman stelt, de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis niet heeft verlaten, gedetubeerd, waarna aan het begin van 8 april 2006 bleek dat er voedseldelen in de longen waren gekomen door een omhoog geschoten maagsonde. Hierdoor is een ontstekingsreactie begonnen en heeft het slachtoffer een dubbele longontsteking ontwikkeld. Als het slachtoffer het onder 1 en 2 genoemde letsel niet had opgelopen, zou er geen ziekenhuisopname nodig zijn geweest, geen maagsonde en tube(beademingsbuis) zijn ingebracht en zouden de postoperatieve complicaties die tot de dood hebben geleid, niet zijn opgetreden.
Gelet op deze bevindingen van de getuigen-deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de opzet van verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer, in de zin van voorwaardelijk opzet. Immers door van dichtbij met zijn mes een steekbeweging te maken naar de buik van het slachtoffer, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, niet alleen dat hij het slachtoffer zou raken in een deel van het lichaam waarin zich kwetsbare organen bevinden, maar ook dat het slachtoffer, dat daadwerkelijk in de buik geraakt is, aan het hem toegebrachte letsel zou komen te overlijden.
Het bewezen feit levert op:
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte bevond zich samen met een vriend in het portiek van een flatgebouw. Toen het - latere - slachtoffer, bewoner van één van de appartementen in dat pand, de jongens gelastte het portiek te verlaten en hij, toen beide jongens daartoe niet - onmiddellijk - bereid waren, verdachte had beetgepakt en naar buiten had geduwd, heeft verdachte, éénmaal buiten, zich naar het slachtoffer omgedraaid, uit zijn broekzak een vlindermes gepakt, dit opengeklapt en het slachtoffer in de buik gestoken. Het slachtoffer is hierdoor levensbedreigend gewond geraakt en vier dagen later in het ziekenhuis, als gevolg van complicaties die weer op hun beurt het gevolg waren van de steekverwonding, overleden.
Verdachte liep, sinds hij zelf enige jaren geleden het slachtoffer was geweest van een overval op straat, met een mes op zak. Ondanks het feit dat hem dit mes bij een routinecontrole door de politie was afgenomen, heeft hij opnieuw een mes aangeschaft. Ook dit mes was een zogeheten vlindermes, een mes dat het “voordeel” heeft dat het met één handbeweging kan worden geopend. Dat mes had verdachte volgens eigen zeggen altijd bij zich, hij had het openen ervan geoefend en hij zou het mes, zo heeft hij verklaard, ook zonodig gebruiken.
Dat hij in dit geval, eigenlijk om een aanleiding van niets, zo gemakkelijk en ogenschijnlijk zonder na te denken het mes te voorschijn heeft gehaald en de man die hem het portiek uitgeduwd had, heeft gestoken, is ronduit onthutsend te noemen.
Dit is een zodanig ernstig feit dat daarop in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van die duur heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Allereerst staat vast dat verdachte niet eerder wegens een geweldsdelict is veroordeeld.
Voorts neemt de rechtbank de conclusie over van de beide gedragsdeskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd, dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Op beide rapporten komt de rechtbank nog terug.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Over verdachte heeft dr. B.A. Blansjaar, psychiater, op 6 september 2006 een rapport uitgebracht.
Volgens de rapporteur zijn er bij verdachte aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stress-stoornis in remissie. Met name komt uit de speciële anamnese naar voren dat sprake is geweest van zich recidiverend opdringende herinneringen aan een beroving waar verdachte enkele jaren voor het ten laste gelegde slachtoffer van is geweest. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een posttraumatische stressstoornis in remissie. Naar het oordeel van de rapporteur is het ten laste gelegde deels voortgekomen uit angst en inadequaat verhoogde waakzaamheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ten gevolge van bovenvermelde beroving. Dientengevolge kan verdachte naar het oordeel van de rapporteur licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht voor het ten laste gelegde.
Ook de psycholoog drs. J.J. van der Weele concludeert in zijn omtrent verdachte op 2 oktober 2006 opgemaakte rapportage dat bij verdachte sprake is van lichte posttraumatische stressverschijnselen, ten gevolge van eerdere traumatiserende gebeurtenissen. Naar het oordeel van de rapporteur was dit ook ten tijde van het tenlastegelegde het geval. Uit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat verdachte te kennen geeft het idee te hebben dat anderen het op hem hebben gemunt, dat men kwaad over hem spreekt en dat men zich tegen hem keert. De deskundige stelt zich op het standpunt dat een en ander eerder imponeert als een wat kritische grondhouding ten opzichte van anderen dan als een meer paranoïde gedachtegang. De karakterstructuur van verdachte wordt daarnaast gekenmerkt door een vrij afhankelijke instelling. Juist omdat hij in het intermenselijke contact minder weerbaar en assertief is loopt hij meer kans gekrenkt te worden en daar is hij ook meer gevoelig voor. De rapporteur acht verdachte voor het tenlastegelegde feit licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft tenslotte kennis genomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport van het Leger des Heils op 8 augustus 2006 opgemaakt door H.H. Houben, reclasseringswerker.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. De rechtbank realiseert zich dat deze straf in belangrijke mate afwijkt van die welke door de officier van justitie is geëist. Deze afwijking vindt haar reden in de andere afweging die is gemaakt ten aanzien van de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, maar ook in het feit dat de door de officier van justitie geëiste strafduur ver uitkomt boven de oriëntatiepunten straftoemeting die door de rechtbanken voor een feit als het onderhavige worden gehanteerd.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen jas met print op de rug (2352042), de broek met print op de linker broekpijp (2352044), het paar schoenen (2351589) en de videoband (2348051), terug te geven aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen jas met print op de rug (2352042), de broek met print op de linker broekpijp (2352044) en het paar schoenen (2351589) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen videoband (2348051) zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te Rotterdam, nabestaande van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 5382,43.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, gedeeltelijk - namelijk wat de kosten van de ter aardebestelling betreft - worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een grafzerk, plaatsingsrecht en onderhoud, notaris, gemeentelijke belastingen, waterschapsbelasting, huur en energiekosten is niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: 1 stk jas met print op de rug (2352042), 1 stk broek met print op de linker broekpijp (2352044) en 1 paar schoenen (2351589);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 stk videoband (2348051);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk wat betreft de kosten voor een grafzerk, plaatsingsrecht en onderhoud, notaris, gemeentelijke belastingen, waterschapsbelasting, huur en energiekosten; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2517,92 (€ 5367,92 minus € 2850,=) zegge: TWEEDUIZENDVIJFHONDERDENZEVENTIEN EURO EN TWEEËNNEGENTIG CENT) en veroor-deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij-ting aan [benadeelde partij], wonende te [adres benadeelde partij], te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena-deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2517,92 (zegge: TWEEDUIZENDVIJFHONDERDENZEVENTIEN EURO EN TWEEËNNEGENTIG CENT), bij gebreke van volledige betaling en volle-dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 42 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech-tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Klaveren, voorzitter,
en mrs. De Knoop en Sikkel, rechters,
in tegenwoordigheid van Wilsing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2007.