ECLI:NL:RBROT:2007:BA2421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
281180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van der Grinten
  • A. de Gruijl-van Benthem
  • J. van der Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 maart 2007 een verzoek tot wraking van de rechters afgewezen. Het verzoeker, gedetineerd in het Huis van Bewaring Den Haag, had de rechters gewraakt tijdens de behandeling van zijn strafzaak. De verdediging voerde aan dat de strafkamer zich niet had willen uitlaten over de betrouwbaarheid van getuigen en dat er sprake was van subjectieve partijdigheid. De rechters hebben echter aangegeven dat er geen grond was voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft de gang van zaken beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissingen van de strafkamer geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechters hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid hebben benadrukt. De beslissing is genomen na een zitting waarin de verzoeker en zijn raadslieden aanwezig waren, evenals de officier van justitie. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de wraking konden rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer: 281180
Rekestnummer: HA RK 07-52
Uitspraak: 30 maart 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam van verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Den Haag (Unit 1) te ’s-Gravenhage,
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. [voorzitter], vice-president in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht,
alsmede van mr. [rechter A] en mr. [rechter B], beiden rechter in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht,
hierna tezamen aan te duiden als: de rechters.
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 29 maart 2007 is door de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, de behandeling voortgezet van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder opgemeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling hebben de raadslieden van verzoeker de rechters gewraakt.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het griffiedossier van de strafzaak tegen verzoeker als verdachte. De wrakingskamer heeft van de stukken in dat dossier onder meer kennis genomen van:
- de processen-verbaal van de in die zaak inmiddels gehouden terechtzittingen, inclusief het verkorte proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting van 29 maart 2007 en
- de van die zitting gemaakte geluidsopnamen, met name dat gedeelte van die opnamen onmiddellijk voorafgaande en gedurende het formuleren van het verzoek tot wraking.
Verzoeker alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 30 maart 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadslieden mevrouw mr. A.G. van der Plas en mr. N.C.J. Meijering, alsmede de officier van justitie mr. J.S. de Vries.
De genoemde raadslieden hebben het standpunt van verzoeker nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ter terechtzitting van de strafkamer heeft de raadsvrouw van verzoeker het woord gevoerd. Daarbij verzocht zij de strafkamer een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsmede om de voorlopige hechtenis van verzoeker op te heffen, onder toevoeging dat de raadsman nog het woord zou voeren om een aantal punten nader toe te lichten.
2.1.2
De voorzitter van de strafkamer heeft hierna de zitting geschorst.
Na afloop van de schorsing heeft de voorzitter van de strafkamer meegedeeld dat de strafkamer, in het verlengde van het bepaalde in artikel 271, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet zal uitlaten over het verzoek omtrent de betrouwbaarheid van deze getuigen. Voorts heeft de voorzitter meegedeeld dat, nu de behandeling zover is gevorderd dat een aanvang kan worden gemaakt met het voorhouden van stukken en de sluiting van het onderzoek ter zitting is gepland op 13 april a.s., de strafkamer zich in dit stadium niet zal uitlaten over het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis.
2.1.3
Vervolgens heeft de voorzitter de raadsman van verzoeker in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over het door de getuigen ter zitting verklaarde en hij heeft de raadsman verzocht zich daartoe te beperken.
2.1.4
Vervolgens hebben beide raadslieden de hiervoor bedoelde beslissingen van de strafkamer betwist. Nadat de voorzitter van de strafkamer te kennen had gegeven dat de strafkamer bij deze beslissingen bleef, hebben de raadslieden de strafkamer gewraakt.
Ter toelichting op die wraking is aangevoerd dat de gang van zaken de gerechtvaardigde vrees van partijdigheid oplevert. In dat verband is aangevoerd dat de weigering om onmiddellijk te beslissen over het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in feite een weigering van de gevraagde opheffing oplevert en dat zulks een onbegrijpelijke en ongerechtvaardigde beslissing is. Immers niet alleen heeft de strafkamer die beslissing genomen zonder de raadsman van verzoeker in de gelegenheid te stellen het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis nader toe te lichten, maar daarnaast geldt dat inmiddels duidelijk is geworden dat een aantal getuigen, wier verklaringen mede de grondslag vormen voor de voorlopige hechtenis, niet betrouwbaar zijn, een standpunt dat door het Openbaar Ministerie ten aanzien tenminste twee getuigen wordt gedeeld. Ten aanzien van die verklaringen moet worden gesproken van zodanige onbetrouwbaarheid dat hun verklaringen niet kunnen bijdragen aan de ernstige bezwaren, die hebben geleid tot het bevel voorlopige hechtenis en ook niet meer aan het bewijs in de strafzaak tegen verzoeker.
2.1.5
In het licht van een en ander heeft de strafkamer, door geen beslissing te nemen op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, althans deze beslissing geruime tijd voor zich uit te schuiven, het verzoek impliciet afgewezen, waarbij de strafkamer de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] – ondanks het standpunt van de officier van justitie – kennelijk aan de voorlopige hechtenis ten grondslag blijven legen. In dit verband had de strafkamer in ieder geval een gemotiveerd oordeel dienen te geven over de waarde van die getuigenverklaringen.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters hebben te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een – subjectieve – vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Dat er aan de zijde van de leden van de strafkamer sprake is geweest van subjectieve partijdigheid kan uit de door de verdediging geschetste gang van zaken niet worden afgeleid.
3.4
Anders dan door de verdediging aangevoerd leveren bedoelde beslissingen van de strafkamer – waarvan de juistheid niet ter beoordeling staat van de wrakingskamer – geen grond op voor de objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid, ook niet wanneer daarbij de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [voorzitter], mr. [rechter A] en mr. [rechter B].
Deze beslissing is gegeven op 30 maart 2007 door mr. Van der Grinten, voorzitter,
mr. De Gruijl-van Benthem en mr. Van der Kolk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- vice-president mr. [voorzitter]
- rechter mr. [rechter A]
- rechter mr. [rechter B]
- advocaat mr. A.G. van der Plas
- advocaat mr. N.C.J. Meijering
- officier van justitie mr. J.S. de Vries