ECLI:NL:RBROT:2007:BA4446
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing huisvestingsvergunning op basis van de Huisvestingsverordening 2003 van de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een huisvestingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had op 7 oktober 2005 een aanvraag ingediend voor een huisvestingsvergunning, maar deze werd op 3 januari 2006 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat het huishoudinkomen van de eiser over 2004 te laag was in verhouding tot de huurprijs van de betreffende woonruimte. De eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 13 juni 2006. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij de rechtbank de zaak op 6 november 2006 behandelde.
De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van de Huisvestingsverordening 2003, waarop de afwijzing was gebaseerd, in strijd waren met de Huisvestingswet en de Algemene Wet Gelijke Behandeling. De rechtbank stelde vast dat de doelstelling van de Huisvestingswet is om een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte te bevorderen, en dat de specifieke bepalingen van de HVV 2003 niet in overeenstemming waren met deze doelstelling. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Rotterdam met de vaststelling van artikel 2.1.7 van de HVV 2003 haar bevoegdheid te buiten was gegaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente Rotterdam op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de eiser. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en de noodzaak voor overheidsinstanties om binnen de kaders van de wet te opereren, vooral in het kader van huisvestingsbeleid.