Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: TELEC 06/4853-WILD
Uitspraak in het geding tussen
Vodafone Libertel N.V. (verder: Vodafone), gevestigd te Maastricht, eiseres,
gemachtigde mr. M.I. Robichon-Lindenkamp, advocaat te Amsterdam,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 16 februari 2006 heeft het College van procureurs-generaal (verder: het College) besloten en aan Vodafone medegedeeld dat de akkoordverklaring van 11 november 2005 voor de toekenning van een kostenvergoeding op grond van artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet (verder: Tw) van een uurtarief van € 101,31 wordt ingetrokken. Tevens wordt Vodafone in de gelegenheid gesteld een nieuwe kostenopgave in te dienen die voldoet aan de Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking van 30 maart 2005 (hierna: de Regeling).
Tegen dit besluit heeft Vodafone bij brief van 23 maart 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 juni 2006 heeft Vodafone de gronden van bezwaar ingediend.
Bij besluit van 27 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar van Vodafone tegen de Regeling niet-ontvankelijk en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder het verzoek van Vodafone om op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) de door haar in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden, afgewezen.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft Vodafone bij brief van 7 december 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2007 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de onderhavige zaak op de voet van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb, gevoegd te behandelen met de zaken TELEC 06/4956 (beroep KPN tegen de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 november 2006) en TELEC 06/4258 (beroep KPN tegen de beslissing van de Minister van Justitie van 15 september 2006).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Vodafone heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mw. A. Schils en H. Keijzer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaken TELEC 06/4956 en TELEC 06/4258 wordt eveneens heden uitspraak gedaan.
Ingevolge artikel 13.1, eerste lid, van de Tw stellen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.
Artikel 13.2, eerste en tweede lid, van de Tw luidt als volgt:
1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie die over hun telecommunicatienetwerken wordt afgewikkeld.
2. Aanbieders van openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 tot het aftappen of opnemen van door hen verzorgde telecommunicatie.
Artikel 13.6 van de Tw luidt als volgt:
1. De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.4, en 13.5 komen te hunnen laste.
2. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, of artikel 13.2a dan wel een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2a, artikel 13.2b of artikel 13.4, eerste of tweede lid.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.
De relevante artikelen 1, 2 en 3 van de Regeling (als bedoeld in artikel 13.6, derde lid, van de Tw) luiden als volgt:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(..)
c. aftap- of informatieverstrekkingsactiviteit: de werkzaamheden die een aanbieder verricht om te voldoen aan een bijzondere last of een bevel op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, van de wet, dan wel de werkzaamheden die een aanbieder verricht om te voldoen aan een vordering of een verzoek als bedoeld in artikel 13.2a of artikel 13.4, eerste of tweede lid, van de wet;
d. declarabele kosten: de door een aanbieder gemaakte administratiekosten en personeelskosten die rechtstreeks voortvloeien uit het uitvoeren van aftap- of informatieverstrekkingsactiviteiten, zoals nader aangeduid in de bij deze regeling behorende bijlage;
e. opdrachtgever: de autoriteit die de aanbieder een bijzondere last, bevel, toestemming, vordering of verzoek heeft gegegeven onderscheidenlijk gedaan om een aftap- of informatieverstrekkingsactiviteit te verrichten;
f. indicatieve tarieven: bedragen die de opdrachtgever hanteert bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding van de declarabele kosten, zoals vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 2
1. De aanbieder doet aan de opdrachtgever een opgave van de declarabele kosten van een aftap- of informatieverstrekkingsactiviteit zodra deze activiteit is voltooid.
2. Elke kostenopgave bevat een specificatie van de verrichte werkzaamheden, als aangeduid in de bijlage bij deze regeling, en van de desbetreffende tijdsbesteding, en wordt opgesteld overeenkomstig de in de bijlage gegeven aanwijzingen.
3. Voor zover de kostenopgave hoger is dan het desbetreffende indicatieve tarief, draagt de aanbieder zorg voor een nadere onderbouwing van de kostenopgave.
4. Op verzoek van de opdrachtgever verstrekt de aanbieder nadere informatie over de kostenopgave, waaronder
a. een toelichting op de verrichte werkzaamheden;
b. een toelichting op het kostenniveau, waaronder het gehanteerde uurtarief;
c. een accountantsverklaring omtrent de kostenopgave.
Artikel 3
1. Indien de opdrachtgever van oordeel is dat de gedeclareerde kosten declarabele kosten betreffen, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig het desbetreffende indicatieve tarief.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de kosten waarvan de aanbieder naar het oordeel van de opdrachtgever aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten declarabele kosten betreffen en dat deze kosten meer bedragen dan het indicatieve tarief, voor zover deze kosten in redelijkheid als noodzakelijk kunnen worden beschouwd.
Bij brieven van 26 en 27 oktober 2005 heeft het College aan Vodafone medegedeeld de door haar ingediende factuur niet betaalbaar te stellen omdat de kosten niet conform de Regeling waren gefactureerd. Vodafone is daarbij alsnog om een nadere onderbouwing gevraagd zoals genoemd in artikel 2, derde en vierde lid, van de Regeling, inclusief een accountantsverklaring.
Bij brief van 1 november 2005 heeft Vodafone aan het College ter onderbouwing van de ingediende factuur het rapport van bevinding Tariefonderzoek Infodesk van 26 september 2006, opgesteld door KPMG Accountants N.V., gezonden.
Bij brief van 11 november 2005 heeft het College aan Vodafone medegedeeld dat het akkoord gaat met toekenning van het deel van het door Vodafone berekende uurtarief dat binnen artikel 13.6, tweede lid, van de Tw valt, ter hoogte van € 101,31.
Dit besluit is bij het in het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 16 februari 2006 ingetrokken.
Vodafone heeft in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder niet meer gerechtigd was om terug te komen op zijn beslissing van 11 november 2005, waarin het uurtarief werd vastgesteld op € 101,31.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat, hoewel in de Regeling niet staat beschreven wanneer een beschikking kan worden gewijzigd of ingetrokken, de bevoegdheid tot intrekking van een beschikking wordt beschouwd als geïmpliceerd in de verlenings-bevoegdheid. De rechtbank overweegt voorts dat een wijziging of intrekking van een beschikking mogelijk is indien de beschikking op een fout berust die de begunstigde bij normale oplettendheid had moeten opvallen dan wel in het geval dat de begunstigde niet direct de misslag hoefde te onderkennen maar de vergissing spoedig is hersteld, mits verweerder daarbij niet in strijd komt met enig algemeen verbindend voorschrift, een algemeen rechtsbeginsel of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 29 februari 1998, AB 1989, 356, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 1999, AB 1999, 319.
In het onderhavige geval is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een kennelijke fout, als gevolg waarvan (klaarblijkelijk) een onjuiste beschikking is afgegeven. Vast staat dat naar aanleiding van de retourzending door het College van de facturen van Vodafone betreffende de periode april tot en met september 2005 met het verzoek om deze te onderbouwen, Vodafone bij brief van 1 november 2005 verweerder het KPMG-rapport van 26 september 2005 heeft doen toekomen. Dit heeft geleid tot het besluit van 11 november 2005, waarin onder meer het volgende wordt overwogen:
“In het kader van de regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking heeft u een nieuw uurtarief voor uw diensten berekend en daarover een accountantverklaring laten opstellen. Voor de berekening van de tijdsbesteding gaat u uit van regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking.
Het berekende uurtarief kent een deel binnen en een deel buiten artikel 13.6, lid 2 van de Telecommunicatiewet. Het College gaat akkoord met het deel (€ 101,31) van het tarief binnen art. 13.6 lid 2 Tw.”
Vodafone is daarmee akkoord gegaan en heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend. Gelet op de inhoud van het besluit van 11 november 2005 en de omstandigheid dat het College, als gevolg van de door haar gewenste en door Vodafone overgelegde nadere onderbouwing van de ingediende facturen, tot twee keer toe de ingediende facturen heeft beoordeeld ziet de rechtbank niet in dat het Vodafone duidelijk moet zijn geweest dat er sprake was van een kenbare (administratieve) fout/kennelijke misslag, te minder nu de wijze van beoordelen van de ingediende facturen voor de eerste keer op andere wijze heeft plaatsgevonden dan voorheen te doen gebruikelijk was. Voorts blijkt niet dat door Vodafone onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel dat haar ter zake van het verstrekken van gegevens een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat daardoor het besluit van 11 november 2005 anders zou hebben geluid indien ten tijde van het geven van dat besluit het College de onjuistheid van de betrokken gegevens bekend zou zijn geweest.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder eerst na verloop van drie maanden is teruggekomen op de akkoordverklaring van 11 november 2005.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden uit oogpunt van rechtszekerheid niet valt te aanvaarden dat van een besluit, genomen op een tijdstip waarop alle relevante feiten bekend waren, ten nadele van eiseres wordt teruggekomen.
Gelet op het voorafgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de intrekking van de akkoordverklaring van 11 november 2005 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Derhalve kan het bestreden besluit niet in stand blijven en behoeven de overige door Vodafone aangevoerde gronden geen bespreking meer.
Het beroep van Vodafone is om die reden gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die Vodafone in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de totale proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde aan Vodafone beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan Vodafone het door haar betaalde griffierecht van € 281,-- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan Vodafone moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt als voorzitter en mr. A. Verweij en mr. M.S. Korteweg-Wiers als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.