ECLI:NL:RBROT:2007:BA6219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282824 HA/RK 07-71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in erfrechtelijk kort geding

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2007 een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in een kort geding afgewezen. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoeker, die van mening was dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het griffiedossier en de processtukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2007. Tijdens deze zitting heeft de rechter de minderjarige wettelijke erfgenamen de toegang tot de zitting ontzegd, wat verzoeker als een schending van hun rechten beschouwde. Verzoeker voerde aan dat de rechter, die meer dan twintig jaar geleden bij hetzelfde kantoor als verzoeker had gewerkt, hierdoor vooringenomen zou zijn.

De rechtbank overwoog dat zittingen openbaar zijn, maar dat er uitzonderingen kunnen worden gemaakt in het belang van minderjarigen of ter bescherming van het privéleven. De beslissing om de minderjarigen niet toe te laten was volgens de rechtbank gerechtvaardigd, gezien de aard van het erfrechtelijk geschil. Daarnaast werd gesteld dat het feit dat de rechter ooit een kantoorgenoot van verzoeker was, onvoldoende grond vormde voor de vrees van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de aangevoerde argumenten. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. In dit geval was dat niet aangetoond, waardoor het verzoek tot wraking ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 282824
Rekestnummer : HA RK 07-71
Uitspraak : 10 mei 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te 4161 BM Heukelum, gemeente Lingewaal, Zuiderlingedijk 39,
verzoeker,
strekkende tot wraking van [de rechter], voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 25 april 2007 is door de rechter een aanvang gemaakt met de behandeling van het door [eisers] als eisers tegen verzoeker en [gedaagde 2] aanhangig gemaakte kort geding met kenmerk 280057 / KG ZA 07-251.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van het hiervoor omschreven kort geding, waarin zich onder meer bevindt het extract van het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2007.
De behandeling van het wrakingsverzoek is door de rechtbank aangevangen op 25 april 2007 en is vervolgens aangehouden tot 3 mei 2007. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich eveneens bij de stukken bevindt.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van een tweetal fax-berichten van verzoeker, gedateerd 27 april 2007 en 1 mei 2007.
Ter zitting van 3 mei 2007, alwaar de behandeling van het wrakingsverzoek is voortgezet, zijn verschenen: verzoeker en mr. A.W.M. Willems, advocaat te Amsterdam, raadsman van eisers in het kort geding.
Verzoeker en mr. Willems hebben ieder aan de hand van een pleitnota hun standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De behandeling van het kort geding ter zitting van 25 april 2007 zou geschieden door voorzieningenrechter mr. Hofmeijer-Rutten. Eerst bij aanvang van die zitting – en derhalve zonder voorafgaande mededeling van de rechtbank – bleek dat niet mr. Hofmeijer-Rutten zitting hield, doch mr. Rijperman.
2.1.2
De partijen in het kort geding hebben een geschil over het testament dat op 28 juni 2001 door notaris Zaman van Loyens & Loeff is opgemaakt voor de schoonvader van verzoeker en waarin eisers alsmede gedaagde [gedaagde 2] werden aangewezen als erfgenamen. Over deze kwestie zijn bij deze rechtbank ook twee bodemprocedures aanhangig, welke inmiddels zijn gevoegd.
2.1.3
Zowel de rechter als verzoeker en genoemde notaris zijn voormalige kantoorgenoten van Loeff & Van der Ploeg. De rechter is beïnvloed door het feit dat twee van haar ex-kantoorgenoten – verzoeker en de genoemde notaris – ter zake van de gevoegde bodemprocedures voor de rechtbank tegenover één van eisers in het kort geding staan. Dit is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat een ieder het recht geeft op een eerlijk proces door een onafhankelijk rechter.
2.1.4
De rechter heeft bij aanvang van de zitting bepaald dat de minderjarige wettelijke erfgenamen de gehoorzaal dienden te verlaten en de behandeling van het kort geding niet mochten bijwonen, met als enige grond hun minderjarigheid. Bij gelegenheid van eerdere zittingen over dezelfde materie voor het gerechtshof te ’s-Gravenhage mochten de minderjarigen wel ter zitting aanwezig zijn.
Deze minderjarigen maken zich grote zorgen nu zij van mening zijn dat een hen toekomend gedeelte van de nalatenschap op onrechtmatige wijze aan hen wordt onthouden. Hierdoor dreigen zij hun studie te moeten afronden met een aanzienlijke studieschuld.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Ter zitting van 25 april 2007 heeft zij meegedeeld dat zij meer dan 20 jaren geleden gedurende circa zes jaren bij Loeff & Van der Ploeg heeft gewerkt; dat zij daar op 1 januari 1987 is vertrokken; dat zij met het notariaat aldaar nooit bemoeienis heeft gehad en dat zij zich verzoeker wel kan herinneren, maar nooit met hem heeft samengewerkt.
De rechter heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
3.2
Het hiervoor aangeduide kort geding gaat blijkens de inhoud van de dagvaarding en de overige processtukken over de wijze waarop de procespartijen met elkaar omgaan; eisers in dat geding zijn van mening dat zij door de gedaagden op een onrechtmatige wijze worden bejegend. Zij vorderen voorzieningen welke daaraan een einde moeten maken. Het onderwerp van dat kort geding is dus niet het achterliggende geschil tussen – kort gezegd – de grootmoeder en de moeder over de erfenis van de grootvader.
3.3
Ten aanzien van het weigeren van toegang minderjarigen.
Bij de vraag of de beslissing van de rechter een wrakingsgrond oplevert, dient het volgende in ogenschouw te worden genomen. Zittingen zijn openbaar, maar ook volgens het EVRM en artikel 27 Rv kunnen daarop uitzonderingen worden gemaakt, onder meer in het belang van minderjarigen of de bescherming van het privéleven. Dergelijke uitzonderingen zijn ook in de wet vastgelegd ten aanzien van personen- en familierecht (art. 803 en 818 lid 5 Rv). Nu bij het erfrecht vergelijkbare privébelangen spelen, is ook in dat soort zaken een uitzondering op de openbaarheid denkbaar. Nu het kort geding als achterliggende problematiek een erfrechtelijk geschil heeft, is de beslissing van de rechter de minderjarigen niet toe te laten in de lijn van de genoemde uitzonderingen en kan deze beslissing dus geen grond voor wraking opleveren.
3.4
Ten aanzien van de connexie met het kantoor Loyens & Loeff
Ook het enkele feit dat de rechter circa twintig jaren geleden gedurende enkele jaren een kantoorgenoot van verzoeker is geweest, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid welke een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het kantoor van Loyens & Loeff (of Loeff & Van der Ploeg) is betrokken bij de erfrechtelijke geschillen waarover tussen partijen procedures aanhangig zijn. Echter, dat kantoor is geen partij in het kort geding en het kort geding heeft evenmin tot inzet een oordeel over die erfrechtelijke geschillen. Dit brengt mee dat de connexies uit het verleden van de rechter met dit kantoor geen grond voor wraking in dit kort geding opleveren.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [de rechter].
Deze beslissing is gegeven op 10 mei 2007 door mr. J.W. Heyman, voorzitter, mr. R.A. Overbosch en mr. C. Bouwman, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.