ECLI:NL:RBROT:2007:BA7842
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Mondelinge geldleningsovereenkomst tussen broers en bewijsopdracht
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat de vraag centraal of er sprake is van een mondelinge overeenkomst van geldlening tussen twee broers. De eiser heeft op 7 oktober 2003 een bedrag van € 23.000,-- overgemaakt naar de rekening van de gedaagde, die dit bedrag als een aflossing van een eerdere lening beschouwt. De gedaagde beroept zich subsidiair op verrekening, maar de rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de stelling van de eiser bij hem ligt. De rechtbank wijst het verrekeningsverweer van de gedaagde af op basis van artikel 6:136 BW, omdat de vordering waarop de gedaagde zich beroept niet eenvoudig vast te stellen is. De rechtbank stelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij bevoegd is om de schuld met het hem verschuldigde te betalen. De partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten bij conclusie na enquête. De rechtbank heeft de zaak op 23 mei 2007 behandeld en het vonnis is gewezen door mr. E.J. Rutten. De eiser is vertegenwoordigd door procureur mr. F.L. van der Eerden, terwijl de gedaagde wordt bijgestaan door procureur mr. D.M.A. Oud. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord. De eiser heeft zijn vordering gebaseerd op de stelling dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de lening, terwijl de gedaagde betwist dat er sprake is van een lening en zich beroept op verrekening van een bedrag dat hij aan de eiser verschuldigd zou zijn. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren en verdere beslissingen aan te houden.