ECLI:NL:RBROT:2007:BA8419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huursubsidie met terugwerkende kracht en onderzoeksplicht van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van huursubsidie met terugwerkende kracht. Eiseres, een Portugese nationaliteit, had huursubsidie aangevraagd en deze was aanvankelijk toegekend. Echter, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heeft de huursubsidie herzien naar nihil, omdat eiseres volgens de minister op grond van haar verblijfsstatus geen recht had op huursubsidie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de peildata geen verblijfsdocument had dat haar rechtmatig verblijf in Nederland bevestigde. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte was verleend, omdat zij niet was geïnformeerd over de noodzaak van een bewijs van rechtmatig verblijf. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeksplicht van eiseres niet zo ver reikte dat zij op eigen initiatief moest onderzoeken of zij recht had op huursubsidie, vooral omdat zij geen informatie had ontvangen die haar op de hoogte stelde van deze verplichting.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Minister in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van het betaalde griffierecht en dat de proceskosten tot een bedrag van € 644,00 aan eiseres moesten worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de overheid in het proces van huursubsidieaanvragen en de noodzaak van duidelijke communicatie over rechten en plichten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WET 06/4392-HAM1
Uitspraak in het geding tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. J.C. Hardam, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluiten van 25 april 2006 heeft verweerder de aan eiseres voor de perioden van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 toegekende huursubsidie herzien en op nihil gesteld.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij formulier van 1 mei 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 6 november 2006 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn aangevuld bij brief van 22 december 2006.
Verweerder heeft bij brief van 27 december 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op maandag 7 mei 2007. Aanwezig waren eiseres, haar gemachtigde en de tolk J.K. de Graaff. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Ipenburg.
2 Overwegingen
2.1 feiten en omstandigheden die als vaststaand worden aangenomen
Eiseres heeft de Portugese nationaliteit en huurt een woning aan de [adres]. Vanaf 6 november 2002 is zij ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Rotterdam.
Naar aanleiding van de door eiseres ingediende aanvraag is bij besluit van 25 februari 2005 aan eiseres voor het subsidiejaar 1 juli 2004-1 juli 2005 een bedrag van € 715,14 aan huursubsidie toegekend.
Bij besluit van 3 augustus 2005 is aan eiseres voor het subsidiejaar 1 juli 2005-1 januari 2006 een bedrag van € 519,18 aan huursubsidie toegekend.
Bij de primaire besluiten van 25 april 2006 heeft verweerder het bedrag aan huursubsidie voor bovengenoemde periodes gewijzigd naar nihil.
2.2 standpunten van partijen
De reden van de wijzigingen in de toekenning van huursubsidie, is dat eiseres volgens verweerder op grond van haar verblijfsstatus geen recht heeft op huursubsidie.
De gemeente heeft aangegeven dat eiseres op de peildata 1 januari 2005 en 1 juli 2005 in Nederland verblijft op grond van artikel 8 onder e, toetsing aan gemeenschapsrecht, arbeid vrij. Op 7 september 2006 heeft een medewerker van verweerder telefonisch contact gehad met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND), afdeling Koppelingsbureau, over de verblijfsstatus van eiseres. Uit de telefoonnotitie die van dit gesprek is opgemaakt blijkt dat eiseres op de peildata de code st 30 (toetsing aan gemeenschapsrecht) had.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
Verweerder heeft ter motivering van het bestreden besluit – zakelijk weergegeven – gesteld dat de Huursubsidiewet vereist dat de huurder en ook de medebewoner rechtmatig in Nederland is, een Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld. Volgens verweerder mag een onderdaan van een land dat lid is van de Europese Unie (hierna: EU) zich in beginsel in Nederland vestigen en is hij niet verplicht een verblijfsdocument aan te vragen. Als deze persoon aanspraak wil maken op de publieke middelen zoals huursubsidie, moet hij echter een bewijs van rechtmatig verblijf aanvragen bij de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie via de gemeente. Nadat dit bewijs door het bevoegd gezag is verleend kan deze persoon voor huursubsidie in aanmerking komen. Aangezien eiseres niet in bezit is van een bewijs van rechtmatig verblijf komt zij volgens verweerder niet voor huursubsidie in aanmerking.
Verweerder verwijst verder naar het telefoongesprek dat werd gevoerd met een medewerker van de IND waarbij is bevestigd dat eiseres beschikt over verblijfstitelcode 30.
Eiseres heeft in beroep – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens eiseres is de door de IND verstrekte informatie over haar verblijfstitelcode onjuist.
Verder stelt eiseres dat, gezien de financiële positie waarin zij zich bevindt, de terugvordering van huursubsidie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Ter zitting heeft eiseres haar standpunt nader toegelicht. Zij heeft jaaropgaven van de jaren 2004 en 2005 overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de verblijfstitelcode waarover de IND met betrekking tot die jaren beschikt onjuist is. Door zijn handelwijze gaat verweerder voorbij aan het doel van de Koppelingswet, namelijk het ontmoedigen van mensen zich illegaal in Nederland te huisvesten.
Verder stelt eiseres dat op verweerder, voorzover deze ten tijde van de aanvraag voor huursubsidie niet bekend was met de verblijfsstatus van eiseres, een verdergaande onderzoeksplicht rustte naar haar verblijfsstatus. Verweerder had bijvoorbeeld navraag kunnen doen bij de gemeente.
Tot slot stelt eiseres dat zij niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat haar ten onrechte huursubsidie was toegekend.
Verweerder heeft ter zitting gereageerd op hetgeen door eiseres naar voren is gebracht. De jaaropgaven die eiseres heeft overgelegd vormen informatie die zij dient te verstrekken aan de IND zodat, voorzover op basis van deze stukken de verblijfscode over de jaren 2004 en 2005 dient te worden aangepast, de IND hiertoe kan overgaan. Alsdan zal verweerder het recht op huursubsidie voor die jaren opnieuw bezien.
Het recht op huursubsidie heeft verweerder gewijzigd naar aanleiding van informatie van de gemeente die pas bekend is geworden na het innemen van het aanvraagformulier en na het voor de eerste maal toekennen van huursubsidie. Op het aanvraagformulier staat aangegeven dat de aanvrager akkoord gaat met het terugbetalen van huursubsidie als blijkt dat teveel huursubsidie is toegekend. Volgens verweerder is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dan ook geen sprake.
Naar de mening van verweerder had het, ervan uitgaande dat eiseres zich heeft geïnformeerd over haar rechten en plichten toen zij in Nederland kwam wonen, eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij geen recht had op huursubsidie indien zij niet beschikte over de juiste verblijfsstatus.
2.3 wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2006 is de HSW ingetrokken en is de Wet op de huurtoeslag in werking getreden.
Ingevolge artikel I, zesde lid, van hoofdstuk II van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Aanpassingswet Awir) van 23 juni 2005 (Stb. 2005, 343) geldt voor een aanvraag tot toekenning van huursubsidie die uiterlijk op 30 november 2005 is ingediend en die betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak de Huursubsidiewet zoals die wet luidde vóór de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Awir.
Derhalve zijn de bepalingen van de HSW van toepassing.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a ten tweede en derde, van de HSW wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder vreemdeling is en rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), of als de huurder vreemdeling is en, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder g of h van die wet en huursubsidie heeft ontvangen over het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield.
In artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat:
“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te lijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
In artikel 18, eerste lid, van het EG-Verdrag is bepaald dat iedere burger van de Europese Unie het recht heeft om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de bepalingen en voorwaarden die bij het Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
In richtlijn 68/360/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der Lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap (hierna: Richtlijn), die op de datum in geding van kracht was, zijn deze beperkingen en voorwaarden vast¬gesteld.
Artikel 1 van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten, onder de in deze richtlijn bepaalde voorwaarden, de beperkingen opheffen ten aanzien van de verplaatsing en het verblijf van de onderdanen der lidstaten en van hun familieleden op wie de verordening (EEG) nr. 1612/68 van toepassing is.
In artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten het recht van verblijf toekennen aan werknemers die de in het derde lid genoemde documenten kunnen overleggen.
Het tweede lid bepaalt dat het recht van verblijf wordt vastgesteld door afgifte van een document, een verblijfskaart, aan een onderdaan van een lidstaat van de EEG.
In het derde lid is ten slotte bepaald dat voor de afgifte van een verblijfskaart de lidstaten slechts mogen vorderen dat door de werknemer het document op vertoon waarvan hij het grondgebied heeft betreden, alsmede een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling, overleggen.
In artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw is bepaald dat onze Minister de toekenning kan herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 36, derde lid, kan - als het eerste lid toepassing vindt - de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.4 beoordeling
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres op de peildata geen verblijfskaart heeft zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn. Dit betekent dat voor eiseres op 1 juli 2004 niet is vastgesteld dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Hiermee heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldaan aan de bepalingen en voorwaarden die ter uitvoering van het EG-verdrag zijn gesteld zodat eiseres niet aangemerkt kan worden als vreemdeling in de zin van artikel 8, onder e van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres kon derhalve geen aanspraak maken op huursubsidie op grond van artikel 10, aanhef en sub a, ten tweede van de HSW. De vraag in hoeverre de jaaropgaven van 2004 en 2005 die eiseres ter zitting overlegde consequenties hebben voor de voor die jaren vastgestelde verblijfscode is ter beoordeling van de IND.
Verweerder was derhalve in beginsel bevoegd de toekenning van de huursubsidie te herzien.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de grondslag van de herziening met terugwerkende kracht en de terugvordering van de huursubsidie van 1 juli 2004 tot 1 januari 2006 gelegen is in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c.
Gelet op hetgeen eiseres ter zitting met betrekking tot deze grondslag naar voren heeft gebracht dient te worden beoordeeld of eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte is verleend.
Op het aanvraagformulier voor de huursubsidie dat eiseres op 21 december 2004 heeft ondertekend wordt slechts gevraagd naar de persoonlijke gegevens zoals sofi-nummer, naam en adres van de aanvrager en de medebewoners.
In het huursubsidiebericht van 14 januari 2005 dat aan eiseres is verzonden staan de persoonlijke gegevens van eiseres met de huurprijs en het verzamelinkomen in 2003 vermeld. In dit bericht wordt gevraagd de gegevens te controleren. Als de gegevens juist zijn hoeft men niets te doen.
Vervolgens volgt de eerste toekenningsbeslissing van 25 februari 2005 met daarop de gegevens van eiseres en een overzicht van de huursubsidie voor 1 juli 2004 tot 1 juli 2005. Tevens staat op deze toekenningsbeslissing toegelicht op welke manier men het huursubsidiebedrag met behulp van het rekeninkomen kan narekenen.
Na een nieuw huursubsidiebericht volgt op 3 augustus 2005 de toekenning van huursubsidie voor het jaar 1 juli 2005 tot 1 januari 2006.
De rechtbank stelt vast dat in geen van deze stukken vragen gesteld worden over de verblijfsstatus van huurders die vreemdeling zijn.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres op de peildata in het GBA bij de gemeente Rotterdam op het subsidieadres stond ingeschreven.
Niet is gebleken dat zij in deze periode door de gemeente dan wel door verweerder is geinformeerd over het feit dat zij, naast deze inschrijving, nog een bewijs van rechtmatig verblijf moest aanvragen teneinde in aanmerking te kunnen komen voor huursubsidie. Verweerders opmerking ter zitting dat eiseres zich als migrerend EU-onderdaan dient te informeren over de rechten en plichten van het land waar zij zich vestigt, leidt niet tot een ander oordeel. Deze onderzoeksplicht reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat eiseres op eigen initiatief zou moeten onderzoeken of zij, ondanks het feit dat zij het aanvraagformulier voor de huursubsidie juist en volledig heeft ingevuld en haar op basis van die gegevens huursubsidie is verstrekt, wellicht op andere gronden niet in aanmerking zou komen voor huursubsidie, met name nu niet is gebleken dat eiseres hieromtrent informatie heeft ontvangen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,00 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het betaalde griffierecht van € 38,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden en bepaalt dat, nu aan eiseres toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 19 23 25 892) worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker.
De beslissing is in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Jenniskens, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2007.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.