Parketnummer: 10/700240-06
Datum uitspraak: 9 juli 2007
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Suriname),
als ingezetene ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] te [plaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. M.G.W.M. Geurts, advocaat te Duiven.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A5 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Kort heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 eerste alternatief impliciet primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging, met advisering dat de ter beschikkingstelling met dwangverpleging zal aanvangen nadat de verdachte tweederde van zijn gevangenisstraf zal hebben uitgezeten.
Het onder 2, eerste alternatief, impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien het voor de bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag vereiste oogmerk ontbreekt.
De onder 2 laatste twee gedachtenstreepjes ten laste gelegde geweldshandelingen hebben namelijk niet ten dienste gestaan aan de op een eerder moment gepleegde diefstal van de bankpas en evenmin aan de later gepleegde diefstal van de jas, terwijl de afpersingshandelingen gericht op het ter beschikking stellen door [naam slachtoffer 2] van gegevens (zijn pincode) niet aan de verdachte is ten laste gelegd.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers het volgende komen vast te staan.
De verdachte werd door het slachtoffer de woning binnengelaten. Op het moment dat de verdachte de computer van het slachtoffer zag, dacht hij dat het slachtoffer geld had. De verdachte wilde geld hebben om aan drugs te komen. Hij legde zijn arm om de nek en zijn rechterhand op de mond van het slachtoffer en vroeg hem om zijn geld.
Het slachtoffer pakte zijn portemonnee en zei dat hij geen geld had. De verdachte pakte vervolgens de portemonnee en pakte daar de bankpas van het slachtoffer uit. Hij sloeg het slachtoffer meermalen met zijn vuisten in het gezicht. De verdachte vroeg daarna om de pincode behorend bij de bankpas. Die gaf het slachtoffer hem, maar de verdachte dacht dat het slachtoffer hem de verkeerde pincode gaf, werd boos en sloeg het slachtoffer nogmaals vele malen . Tijdens het vragen naar de pincode heeft de verdachte zijn beide handen om de nek van het slachtoffer gedrukt. Het slachtoffer kon nog ademhalen.
Het slachtoffer was inmiddels op het bed terechtgekomen, hield zich buiten westen en is vervolgens opgesprongen of weggedraaid toen hij voelde dat de verdachte de ene hand op zijn kin en de andere op zijn achterhoofd legde en de handen in tegengestelde richting bewoog. Het slachtoffer heeft nog om hulp geroepen en is daarna buiten bewustzijn geraakt.
De verdachte trok zijn eigen jas uit, liet die achter op het bed, pakte de jas van het slachtoffer en verliet de woning met medeneming van de bankpas en de jas van het slachtoffer.
Ook het onder 2, tweede alternatief ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte de bankpas en de jas heeft weggenomen en niet het slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte van deze goederen.
Van deze onderdelen wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 eerste alternatief impliciet subsidiair, 2 derde alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 06 oktober 2006 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en een telefoon en een portemonnee, toebehorende aan [naam slachtoffer 1, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met kracht trekken aan die tas en
- het slaan en/of stompen van die [naam slachtoffer 1] en
- die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden 'Doorrijden of ik vermoord je';
2, eerste alternatief, impliciet subsidiair en 2, derde alternatief.
hij op 06 oktober 2006 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk een hand op de kin en een hand op het achterhoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft geplaatst en vervolgens die handen in tegengestelde richting heeft bewogen en/of doende is geweest die [naam slachtoffer 2]te wurgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op 6 oktober 2006 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bankpas en een jas toebehorende aan [naam slachtoffer 2], welke diefstal is voorafgegaan en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] een en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en om bij betrapping op heterdaad aan zich zelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- die [naam slachtoffer 2] van achter om/bij de hals/nek vastpakken en
- leggen en houden van zijn, verdachtes, hand op de mond van die [naam slachtoffer 2] en
- die [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden 'Waar is je geld' en 'Geef je geld' en
- meermalen slaan van die [naam slachtoffer 2];
3.
hij op 06 oktober 2006 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld iemand, te weten [naam slachtoffer 3], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 3],
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld hebben bestaan uit het
- van achter bij de nek vastpakken van die [naam slachtoffer 3]en
- leggen en houden van zijn, verdachtes, hand op de mond van die [naam slachtoffer 3] en
- die [naam slachtoffer 3] de struiken intrekken en
- die [naam slachtoffer 3] toevoegen van de woorden 'Houd je mond want ik heb een mes bij me' en
- die [naam slachtoffer 3] op de grond gooien en tegen de grond gedrukt houden en
- uittrekken van de broek en onderbroek van die [naam slachtoffer 3];
4.
hij op 21 juni 2006 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 4]), op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Op grond van de verklaring van aangever [naam slachtoffer 2] en de Medische informatie/Letselverklaring d.d. 9 oktober 2006 van de forensisch artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) betreffende [naam slachtoffer 2] is komen vast te staan dat de verdachte een hand op de kin en een hand op het achterhoofd van [naam slachtoffer 2] heeft geplaatst en vervolgens zijn handen in tegengestelde richting heeft bewogen en aldus doende is geweest die [naam slachtoffer 2] te verwurgen.
Deze handelingen zijn naar hun aard gericht op het van het leven beroven van de ander. Derhalve is voldaan aan het voor de ten laste gelegde poging tot doodslag vereiste opzet.
De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING STRAF EN MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 6 oktober 2006, tijdens een begeleid verlof vanuit TBS kliniek ‘De Kijvelanden’, onttrokken aan zijn begeleidster. Zijn vlucht had hij van te voren gepland met als enig doel het gebruiken van cocaïne. De verdachte is met de metro naar het centrum van Rotterdam gegaan en heeft daar voor een aanzienlijk geldbedrag een grote hoeveelheid cocaïne gebruikt. Het geld daarvoor had hij verkregen door onder meer de verkoop van zijn persoonlijke bezittingen aan medebewoners van de kliniek en het ten eigen bate aanwenden van het geld dat hij van de kliniek had gekregen om levensmiddelen voor zijn leefgroep te kopen. Toen de door de cocaïne veroorzaakte roes verminderde, is de verdachte op zoek gegaan naar mogelijkheden om opnieuw aan geld te komen om nog meer cocaïne te kopen. De verdachte heeft zich toen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld door uit een auto een tas te pakken. Tegen de bestuurster van de auto heeft hij daarbij fysiek geweld gebruikt. Ook heeft hij haar verbaal bedreigd. Vervolgens is de verdachte gevlucht toen hij werd achtervolgd. Onder valse voorwendselen is hij een woning binnengelaten, waar hij van de nietsvermoedende en hulpbiedende bewoner diens bankpas en jas heeft weggenomen. Bij deze diefstal heeft de verdachte grof fysiek geweld gebruikt, waarmee hij het slachtoffer letsel heeft toegebracht. Vervolgens heeft de verdachte geprobeerd het slachtoffer te verwurgen. Dat het slachtoffer daarbij het leven niet heeft verloren is een gelukkige omstandigheid, die niet aan de verdachte te danken is.
Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer ernstig geschonden.
Berovingen als hiervoor beschreven brengen bij de slachtoffers hevige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dit geldt te meer voor het slachtoffer van het onder 2 bewezenverklaarde, nu een en ander zich heeft afgespeeld in diens woning, een plaats waar een mens zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Extra wrang is dat dit slachtoffer de verdachte heeft binnen gelaten in de veronderstelling dat hij een mens in nood, belaagd door anderen, hulp bood. Aannemelijk is dat de slachtoffers nog lang angstig en op hun hoede zullen zijn.
De ervaring leert, dat slachtoffers van berovingen vaak een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden.
Hierna heeft de verdachte wederom cocaïne gebruikt. De verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan de brute verkrachting van een vrouw. Dit feit wordt de verdachte extra aangerekend, nu hij wist dat het gebruik van cocaïne bij hem lust en drang om seks te hebben opwekten. De verkrachting moet voor het slachtoffer een uitermate angstige en vernederende ervaring zijn geweest. De verdachte heeft hierdoor een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer. Verdachtes handelen kan tevens voor het slachtoffer nadelige psychische gevolgen van mogelijk langere duur met zich mee brengen.
Een aantal maanden voorafgaand aan de bovenbeschreven feiten heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medebewoner in ‘De Kijvelanden’. Hierdoor heeft hij het slachtoffer letsel toegebracht.
Drie van de bewezenverklaarde feiten zijn zeer ernstige en grove geweldsdelicten, die voor grote ophef en onrust in de samenleving hebben gezorgd. Dit geldt temeer, nu deze feiten in een zeer kort tijdsbestek - op één dag - zijn gepleegd door - kort gezegd - een ontsnapte tbs-er. De feiten hebben in Hoogvliet en Rotterdam, maar ook in de rest van Nederland, bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid te weeg gebracht.
Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 oktober 2006 is de verdachte reeds eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waaronder op 22 februari 2000 voor verkrachting, waarvoor de terbeschikkingstelling van de verdachte is gelast met de verpleging van overheidswege.
Over de persoon van de verdachte is op 8 juni 2007 gerapporteerd door psychiater A.G.S. de Ranitz en psycholoog J.M. Oudejans, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Beide deskundigen komen tot de navolgende bevindingen, conclusies en advies.
De verdachte lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met antisociale, narcistische en afhankelijke trekken. Daarnaast is er sprake van een ernstige verslaving aan middelen. Deze stoornissen zijn in sterke mate met elkaar vervlochten en beïnvloeden elkaar op ongunstige wijze. Tevens zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een dysthyme stemmingsstoornis. De kernproblematiek van de verdachte ligt in het beschadigde zelfgevoel, de overtuiging dat hij in alle opzichten tekortschiet en faalt. De verdachte is afhankelijk van de aandacht en steun van anderen om een positief zelfgevoel op te houden. De afhankelijkheid van anderen leidt tot chronische schaamte- en insufficiëntiegevoelens. De verdachte gaat de confrontatie met zijn afhankelijkheid en kwetsbaarheid uit de weg. Dat bepaalt niet alleen zijn sterke beperkingen wat betreft hechting en het aangaan van intieme relaties, maar ook de neiging tot verheimelijking, vermijding en goedmoedige aanpassing. De verdachte houdt zich groot en kan zo een gunstige indruk maken en gemakkelijk overschat worden.
Als gevolg van zijn pathologie heeft de verdachte vrijwel voortdurend te kampen met grote innerlijke spanningen. Hij is relatief kwetsbaar voor ontregeling in depressieve en paranoïde psychotische richting, maar ook wat betreft het verlies aan impulscontrole. Op gedragsniveau vertaalt zich dit in een mix van antisociale, narcistische en afhankelijke trekken. De antisociale en narcistische trekken komen het meest apert tot uiting buiten een gestructureerde setting, wanneer cocaïne en de aspecten rondom het gebruik daarvan een rol spelen. De combinatie van narcisme en afhankelijkheid is te herkennen in de ingewikkelde relatie tussen onder meer overgave aan en verzet tegen behandeling.
Het gevolg van de neiging tot verheimelijking en de fundamentele ambivalentie bij de verdachte is een (schijn)aanpassing ter verbloeming van zijn afhankelijkheid, zonder daadwerkelijke verandering op persoonlijkheidsniveau. Passend bij zijn problematiek is er sprake van intimiteitsproblematiek. Samen met de zwakke persoonlijkheidsstructuur van de verdachte, zijn gebrek aan een stevig zelfbeeld, een goed gevoel van eigenwaarde en zijn neiging tot dysthymie, kan geconcludeerd worden dat de verdachte autonoom vrijwel niet in staat is om zich goed te voelen, uitgezonderd bij gebruik van cocaïne of een ander middel. Dit is één van de redenen waarom zijn verslavingsproblematiek zo hardnekkig is gebleken.
De kernproblematiek van de verdachte van grootheid versus afhankelijkheid met als uitvloeisel intimiteitsproblematiek heeft destijds tot de eerste verkrachting geleid. Het is waarschijnlijk dat de volgende verkrachtingszaken vanuit deze problematiek moeten worden begrepen en zelfs moeten worden gezien als ‘selffulfilling prophecy’: in de herhaling ‘bewijst’ de verdachte de rechtvaardiging dat hij zich afgewezen kan voelen en geeft hij de omgeving de mogelijkheid hem af te wijzen. Door de herhaling van feiten neemt de intimiteitsproblematiek slechts toe. Aangezien de verdachte zich bovendien nauwelijks afhankelijk en kwetsbaar op kan/durft stellen, verloopt begeleiding moeizaam, terwijl de behoefte aan steun en begeleiding juist toegenomen is. De spanning hierover kwam navrant tot uitdrukking tijdens de resocialisatiepoging waar de verdachte, achteraf gezien, nog helemaal niet aan toe was. In wezen werd de verdachte dus overvraagd, hetgeen hem een machteloze (niet te bespreken) woede opleverde. Aldus ensceneerde de verdachte op basis van zijn pathologie een zelfdestructieve spiraal en manifesteerde zich het centrale dilemma in de behandeling.
Hoewel de verdachte er zelf van uitgaat dat hij smachtte naar een cocaïneroes van ongecompliceerd genoegen, lijkt de achterliggende drijvende thematiek reeds van meet af aan in de intimiteitsproblematiek - als onderdeel van de ernstige persoonlijkheidspathologie - besloten te hebben gelegen. Opportunistische en antisociale motieven alleen schieten tekort als verklaringsmodel, en de drijvende kracht bij de ten laste gelegde feiten is niet zozeer de zucht naar cocaïne, als wel de ernstige persoonlijkheidspathologie.
Vanwege de aard en de omvang van de stoornissen en de beperkende invloed op het vermogen van de verdachte om zijn wil in vrijheid te bepalen, achten de deskundigen de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor alle ten laste gelegde feiten.
Indien de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij is de kans op recidive zeer groot. Deze inschatting vloeit alleen al voort uit de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid, namelijk dat er sprake is van een duidelijke doorwerking van ernstige pathologie van de verdachte in alle ten laste gelegde feiten.
De deskundigen adviseren de verdachte opnieuw de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging. Alleen in een dergelijke klinische behandeling en in dat juridisch kader zijn er naar de mening van de deskundigen voldoende mogelijkheden om de pathologie van de verdachte effectief te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid te bewerkstelligen.
De rechtbank neemt de bevindingen, de conclusies en het advies van de deskundigen over en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist, waarbij de rechtbank mede heeft gelet op de ernst van met name de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven, terwijl de bewezenverklaarde feiten telkens misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde delicten, ter zake waarvan de maatregel ter beschikkingstelling wordt opgelegd, misdrijven zijn die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de ontastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling na verlenging een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde strafbare feiten aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht. In de rapportage van de deskundigen wordt aanleiding gezien daarbij op de voet van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht te adviseren dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst zal aanvangen nadat tweederde van de na te noemen vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.
Het namens de verdachte gevoerde verweer dat er sprake is van medeschuld van de zijde van de kliniek, waar de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten werd verpleegd, hetgeen consequenties moet hebben voor de strafmaat, wordt verworpen, nu dit verweer geen steun vindt in het strafrecht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen strippenkaart terug te geven aan de verdachte en het in beslag genomen mobiele telefoontoestel, het voedingsapparaat (batterij) en het roze batterijklepje van het mobiele telefoontoestel terug te geven aan de rechthebbende, te weten [naam slachtoffer 3].
Ten aanzien van de in beslag genomen strippenkaart zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte en ten aanzien van het mobiele telefoontoestel, het voedingsapparaat (batterij) en het roze batterijklepje van dat mobiele telefoontoestel zal een last worden gegeven tot teruggave aan [naam slachtoffer 3], zijnde de respectievelijke rechthebbenden van de goederen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 57, 242, 287, 300, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2, eerste alternatief impliciet primair en het onder 2, tweede alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, eerste alternatief impliciet subsidiair, 2, derde alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) jaren;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
- de rechtbank adviseert daarbij dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van de veroordeelde aanvangt nadat tweederde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
• gelast de teruggave aan verdachte van: de strippenkaart;
• gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam slachtoffer 3] van: het mobiele telefoontoestel, het voedingsapparaat (batterij) en het roze batterijklepje van dat mobiele telefoontoestel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bezuijen, voorzitter,
en mrs. Derkx en Reinds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. De Koning, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2007.