Parketnummer: 10/722029-06
Datum uitspraak: 18 juli 2007
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
[geboortedatum] 1925 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
raadsman mr. Le Cocq ‘d Armandville, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2007
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2005 te Rotterdam (Botlek), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te verkopen en/of verstrekken Methanol/Methylalcohol, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest, dat voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door inname van die vloeistof zodanig letsel, te weten (methanol-)intoxicatie, heeft/hebben bekomen dat deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan de gevolgen daarvan is/zijn overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op of omstreeks 28 november 2005 te Rotterdam (Botlek), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig aan [slachtoffer 3] heeft verkocht en/of verstrekt Methanol/Methylalcohol, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer 3] door inname van deze vloeistof een dermate hoog methanolgehalte in het bloed heeft opgelopen, dat hij zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de
beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van ‘t Westeinde heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 november 2005 te Rotterdam (Botlek), aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door aan [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] te verkopen en verstrekken Methanol/Methylalcohol, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest, dat voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door inname van die vloeistof zodanig letsel, te weten (methanol-)intoxicatie, hebben bekomen dat deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de gevolgen daarvan zijn overleden;
2.
hij, op 28 november 2005 te Rotterdam (Botlek), aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig aan [slachtoffer 3] heeft verkocht en/of verstrekt Methanol/Methylalcohol, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer 3] door inname van deze vloeistof een dermate hoog methanolgehalte in het bloed heeft opgelopen, dat hij zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Door verdachte is betwist dat de dood van twee matrozen en de ziekte van de derde aan zijn schuld te wijten is geweest. Verdachte zegt niet te hebben geweten dat hij methanol aan de matrozen had verkocht. Hij meende dat het om “white spirit 90” ging, naar zijn idee een soort medicinale alcohol van 90%.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
- verdachte heeft circa vijftien á twintig jaar geleden bij een partij drank een jerrycan meegeleverd gekregen, waarop vermeld stond “salpeterzuur 53%” en waarop met waarschuwingsstickers stond aangegeven dat dit brandwonden kon veroorzaken; met viltstift is handmatig in kleine letters op die jerrycan het woord “alcohol” geschreven; verdachte heeft aangegeven dat hij zelf dat woord niet op de jerrycan heeft geschreven;
- verdachte heeft de aard van die vloeistof nooit laten onderzoeken en heeft zelf van die vloeistof gebruik gemaakt door daarmee onder meer de winkelruiten en de toonbank schoon te maken; ook voegde hij de vloeistof als “anti-vries” toe aan de ruitenwisservloeistof in zijn auto;
- verdachte heeft in zijn langjarig bestaan als winkelier, die aan zeelieden goederen en drank verkoopt, de Russische zeelieden leren kennen als mensen die in de haven in korte tijd veel alcohol drinken;
- toen drie Russische matrozen, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], op 28 november 2005 onvoldoende geld bleken te hebben om reguliere flessen met rum te kunnen kopen vroegen zij om iets goedkopers; verdachte heeft toen eigener beweging aangegeven dat hij hen wel drie flessen “white spirit 90” kon verkopen, maar dat ze dat wel vooraf moesten mengen met water of cola omdat het 90% alcohol was; de matrozen hebben de drie flessen voor in totaal € 9,-- gekocht;
- de door verdachte aan de matrozen geleverde flessen betroffen frisdrankflessen afgevuld met de vloeistof die zich in de eerder genoemde jerrycan bevond;
- de vloeistof in de jerrycan is onderzocht en bleek methanol van rond de 104% te bevatten;
- methanol kan in een hoeveelheid van 10 milliliter blindheid veroorzaken en 100 á 200 milliliter kan leiden tot de dood;
- verdachte wist dat methanol giftig was;
- uit de verklaring van [slachtoffer 3] en de bemonstering van de op het schip bij die matrozen aangetroffen flessen en vloeistoffen is gebleken dat de drie matrozen van de door verdachte geleverde vloeistof hebben gedronken en nadien ziekteverschijnselen hebben gekregen passend bij methanolvergiftiging;
- bij binnenkomst in het ziekenhuis werden bij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het bloed methanolwaardes van respectievelijk 4,2 en 2,8 mg/l methanol gemeten, terwijl een concentratie van 0,4 mg/ml al kan leiden tot de dood;
- de drie matrozen zijn met spoed naar het ziekenhuis vervoerd en behandeld; [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn evenwel overleden; [slachtoffer 3] heeft na behandeling van zijn methanolvergiftiging na zes dagen het ziekenhuis weer kunnen verlaten.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank allereerst dat de drie matrozen ieder voor zich een methanolvergiftiging hebben opgelopen als gevolg van het drinken van de door verdachte geleverde methanol. Deze vergiftiging heeft voor twee van hen rechtstreeks geleid tot de dood, voor de derde heeft het geleid tot ziekte waarvoor hij gedurende zes dagen in het ziekenhuis behandeld moest worden en die een genezingsduur van enige weken heeft gekend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte ook schuld aan de dood van de twee matrozen en de ziekte van de derde.
Verdachte heeft immers nooit de aard van de vloeistof in de jerrycan laten onderzoeken en heeft noch uit de vermelding op die jerrycan (salpeterzuur), noch uit het handgeschreven “alcohol” op die jerrycan mogen afleiden dat het om een voor de menselijke consumptie geschikte vloeistof betrof. Ook gebruikte verdachte zelf de vloeistof als schoonmaakmiddel en antivries.
Nu verdachte desondanks deze vloeistof als “alcohol” heeft verkocht aan matrozen waarvan hij nota bene wist dat ze doorgaans in korte tijd veel alcohol drinken heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
Deze onvoorzichtigheid wordt nog eens versterkt door het feit dat verdachte ervan op de hoogte was dat methanol giftig was en hij de vloeistof in niet bij die vloeistof behorende frisdrankflessen heeft verkocht. Dat laatste brengt immers mee dat de matrozen ook daarop niet de juiste samenstelling van de vloeistof hebben kunnen aflezen en hebben moeten vertrouwen op de mededelingen van verdachte daarover.
De waarschuwing van verdachte om de vloeistof vooraf met water of cola te verdunnen moet in het licht van het vorenstaande als volstrekt onvoldoende worden aangemerkt en ontslaat verdachte geenszins van zijn verplichting als winkelier om goede waar te verkopen, noch van de zorgvuldigheid die een normaal en redelijk denkend mens jegens de ander in acht heeft te nemen.
De rechtbank acht dan ook de schuld van verdachte aan de dood van twee matrozen en de tenlastegelegde ziekte van de derde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezen feiten leveren op:
1. aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, meermalen gepleegd;
2. aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig lichamelijk letsel bekomt waaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden ontstaat.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn winkel aan drie Russische zeelieden methanol verkocht. Als gevolg daarvan zijn twee van de drie slachtoffers, van respectievelijk 20 en 41 jaar oud, in het ziekenhuis overleden aan de gevolgen van de methanolvergiftiging. Medische hulpverlening mocht hen niet meer baten. Zij zijn uiteindelijk een verschrikkelijke vergiftigingsdood in een voor hen vreemd land gestorven.
Bij het derde slachtoffer heeft het medisch ingrijpen gelukkig wel er toe geleid dat hij de vergiftiging heeft overleefd.
Voor het slachtoffer dat de vergiftiging overleefde en de nabestaanden van de overleden slachtoffers, evenals voor de bemanning van het schip is sprake van een tragisch en onomkeerbaar verlies.
Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de gevolgen van zijn handelen te betreuren heeft de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting, vooral bij het laatste woord van verdachte, de indruk gekregen en behouden dat -ondanks de op verdachte drukkende verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn fout- hij deze toch nog voornamelijk toerekent aan de slachtoffers zelf, die er naar zijn zeggen slechts op uit waren om veel en goedkoop alcohol te kunnen drinken.
Deze zienswijze getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een kwalijke onverschilligheid ten aanzien van zijn medemens en een gebrekkig inzicht in zijn eigen rol en zijn verantwoordelijkheid voor de verschrikkelijke gevolgen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat op voet van artikel 5 lid 3 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens geen gegevens van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister meer beschikbaar zijn, nu verdachte de tachtig jaar is gepasseerd. De rechtbank heeft evenwel ook geen aanwijzingen dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2007 en het aanvullend rapport d.d. 25 juni 2007. Hieruit komt naar voren dat verdachte gezien zijn hoge leeftijd en de gezondheidstoestand van hemzelf en zijn vrouw niet in aanmerking komt voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf.
De reclassering heeft hierop voorgesteld om verdachte onder elektronisch toezicht te stellen en hem in het kader daarvan onder meer gedurende enige maanden drie dagen per week van 11.00 uur tot 15.00 uur vrijwilligerswerk te laten verrichten in Verzorgingstehuis Frankenland te Schiedam. Voor een dergelijk elektronisch toezicht biedt de wet echter op dit moment geen ruimte, zodat ook dit voorstel niet gevolgd kan worden.
Bij het bepalen van de strafrechtelijke reactie houdt de rechtbank tot slot rekening met het feit dat verdachte als gevolg van deze strafbare feiten met onmiddellijke ingang op 28 november 2005 zijn winkel heeft moeten sluiten, wat hem zeer zwaar is gevallen nu hij sinds 1946 in deze winkel werkzaam is geweest.
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande aanleiding om verdachte in het kader van een aan hem geheel voorwaardelijk op te leggen vrijheidsstraf als bijzondere voorwaarde naast verplicht reclasseringstoezicht op te leggen dat hij gedurende maximaal drie maanden op bovenstaande tijden op verantwoorde wijze en als symbolisch gebaar van boetedoening naar de maatschappij deze vrijwilligerswerkzaamheden in verzorgingstehuis Frankenland te Schiedam zal verrichten. Verdachte heeft zich daartoe bereid en in staat verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
• de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
• de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden dat de veroordeelde gedurende maximaal 3 maanden gedurende drie dagen per week van 11.00 uur tot 15.00 uur vrijwilligerswerkzaamheden zal verrichten in verzorgingstehuis Frankenland te Schiedam;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. Derkx en Mantel-Duetz, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2007.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.