ECLI:NL:RBROT:2007:BB0253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260245 / HA ZA 06-1236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente voor schade door wijziging van beleid inzake stadsverwarming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting 3B-Wonen en de Gemeente Berkel en Rodenrijs. De Stichting, een woningcorporatie, had de Gemeente aangeklaagd wegens schade die zij had geleden als gevolg van het besluit van de Gemeente om af te zien van de aanleg van stadsverwarming in het plangebied Meerpolder. De Stichting had een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van 44 eengezinswoningen en 50 gestapelde woningen, waarbij aanvankelijk werd uitgegaan van stadsverwarming. Na de afgifte van de bouwvergunning op 12 september 2000, besloot de Gemeente in februari 2001 om over te gaan op individuele gasaansluitingen, wat leidde tot aanzienlijke meerkosten voor de Stichting. De Stichting vorderde een schadevergoeding van de Gemeente, die deze claim afwees. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld door haar beleid te wijzigen, aangezien de Stichting niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de realisatie van stadsverwarming. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de door de Stichting geleden schade, omdat de samenwerkingsovereenkomst geen verplichting voor de Gemeente inhield om stadsverwarming te realiseren. De zaak werd aangehouden voor nadere conclusies van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 260245 / HA ZA 06-1236
Uitspraak: 4 juli 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de stichting STICHTING 3B-WONEN,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
procureur mr. R.P. Dijkman,
- tegen -
de rechtspersoon naar publiek recht GEMEENTE BERKEL EN RODENRIJS,
zetelende te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. G.A. van der Veen te Breda..
Partijen worden hierna aangeduid als “de Stichting” respectievelijk “de Gemeente”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 13 april 2006 en de door de Stichting overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 De stichting is als woningcorporatie werkzaam als verhuurder van woningen in de gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk.
2.2 De raad van de Gemeente heeft op 25 maart 1999 het volgende besluit genomen:
“Te kiezen voor warmtedistributie in de Meerpolder en Westpolder onder voorwaarde dat in het nog af te sluiten convenant ondermeer duidelijk wordt omschreven een:
- garantie voor tijdige energielevering;
- garantie voor het ‘niet meer dan anders principe’ (NDMA);
- goede afdekking aansprakelijkheid;
- ondertekening van alle gemeenten in het voorzieningen gebied.
Meerpolder te realiseren met een Energie prestatie norm van 1,0 (...)”.
2.3 Op 6 juli 2000 heeft de Stichting bij het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente een bouwvergunning voor de bouw van 44 eengezinswoningen en 50 gestapelde woningen in de Meerpolder aangevraagd. Deze aanvraag en de daarbij ingediende documentatie gingen uit van de realisatie van stadsverwarming. Op 12 september 2000 is de bouwvergunning afgegeven.
2.4 Op 12 september 2000 hebben de Stichting en de Gemeente een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin de Gemeente aan de Stichting een bouwclaim heeft toegewezen voor 404 woningen en de Gemeente zich verbindt om de benodigde bouwkavels bouwrijp aan de Stichting te leveren (hierna: de samenwerkingsovereenkomst).
Deze overeenkomst houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
Doel
Artikel 2.
Doel van deze samenwerkingsovereenkomst is dat partijen komen tot een samenwerking, die gericht is op de ontwikkeling en realisering van de Sociale woningbouw in het Plangebied Meerpolder.
(…)
Bouwclaim/realisatie
Artikel 10.
1. (…)
2. 3B-WONEN is ermee bekend dat de gemeente voornemens is om met Energie Delfland N.V., hierna te noemen: “Delfland”, een samenwerkingsovereenkomst te sluiten, met als uitgangspunt om in het Plangebied energievoorziening te realiseren door middel van stadsverwarming in plaats van een traditioneel gasnet.
3. 3B-WONEN is ermee bekend dat Staalbouw in onderhandeling is met Delfland over de hoogte van de aansluitbijdrage per woning.
4. Partijen komen overeen dat het onderhandelingsresultaat van Staalbouw met Delfland maatgevend is voor de aansluitbijdrage per woning welke door 3B-WONEN dient te worden voldaan.
5. 3B-WONEN zal voor eigen rekening en risico de ontwikkeling en realisatie van de haar krachtens deze samenwerkingsovereenkomst toegekende Bouwclaim ter hand nemen.
(…)”.
2.5 In de vergadering van 13 februari 2001 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente het volgende besluit genomen:
1. 1e bouwstroom in het plan Meerpolder overgaan op gas;
(…)
4. gedurende drie maanden de ontwikkelingen in de onderhandelingen tussen Eneco en de betrokken gemeente afwachten. Daarna definitief besluit.
2.6 Dit besluit is de Stichting medegedeeld door middel van toezending met dagtekening 14 februari 2001 van een afschrift van een brief van de Gemeente aan Eneco Energie N.V. (de rechtsopvolgster van Energie Delfland N.V.). In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Hierbij delen wij u mede dat wij in onze vergadering van 13 februari 2001 hebben besloten voor de eerste bouwstroom woningen in het gebied Meerpolder/Linten over te gaan tot gasaansluitingen. Wij gaan derhalve niet accoord met uw voorstel voor dit gebied zoals aan ons voorgelegd in uw brief d.d. 7 februari jl.
Ons besluit is ingegeven door enerzijds de urgentie van de woningbouwontwikkeling in het gebied Meerpolder, anderzijds gezien de mate waarin uw aanbod afwijkt van hetgeen in een eerder stadium is afgesproken.
(…)
Financiële consequenties die voortvloeien uit de benodigde aanpassingen van reeds ingediende bouwplannen, zullen eventueel bij u in rekening worden gebracht.
(…)”.
2.7 Nu de bestekken en tekeningen voor de te bouwen 94 woningen in de Meerpolder waarvoor de bouwvergunning was verleend, waren gebaseerd op energielevering door stadsverwarming en niet door individuele gasaansluitingen, heeft de Stichting de bestekken en bouwtekeningen moeten laten omwerken zodat daarin in individuele gaslevering werd voorzien. Dit heeft meerkosten met zich gebracht voor de Stichting.
2.8 De Stichting heeft de door haar begrote meerkosten geclaimd bij de Gemeente. Deze heeft de claim afgewezen.
2.9 In de samenwerkingsovereenkomst is geregeld dat geschillen die niet langs minnelijke weg kunnen worden opgelost, in eerste instantie voorgelegd worden aan een vertrouwenscommissie (hierna: de commissie). Op 22 september 2004 is de commissie ingesteld en zij heeft op 20 mei 2005 haar rapport uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat de Gemeente de helft van de totale schade die door de Stichting is geleden dient te vergoeden. De commissie stelt de totale schade vast op een bedrag van € 299.755,50. Het door de Gemeente te vergoeden bedrag wordt derhalve vastgesteld op € 149.877,75.
2.10 Met dagtekening 13 juli 2005 schrijft de Gemeente aan de Stichting dat zij het rapport van de commissie naast zich neerlegt.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Gemeente te veroordelen:
- om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 299.265,02, vermeerderd met rente;
- tot vergoeding van de door de Stichting gemaakte buitengerechtelijke kosten ten belope van € 36.188,29, vermeerderd met rente;
- in de kosten van deze procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de Stichting aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De Gemeente is aansprakelijk voor de gehele door de Stichting geleden schade. Nadat de Gemeente aan de Stichting in de samenwerkingsovereenkomst had opgelegd om de woningen te bouwen met voorzieningen voor stadsverwarming en dienovereenkomstig een bouwvergunning had afgegeven, nam de Gemeente zonder overleg met de Stichting het besluit om het overleg met Eneco Energie N.V. aangaande de aanleg van stadsverwarming te beëindigen. Bij het nemen van deze beslissing was de Gemeente ervan op de hoogte dat de Stichting daardoor aanzienlijke schade zou lijden. Door willens en wetens een besluit te nemen waardoor de Stichting naar schatting van de eigen deskundige van de Gemeente een schade zou leiden van € 326.722,- heeft de Gemeente jegens de Stichting onrechtmatig gehandeld, althans is zij tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst.
3.2 De Gemeente heeft de Stichting bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst niet geïnformeerd dat er een gerede kans was dat de woningen niet met stadsverwarming zouden worden gebouwd maar met individuele gasaansluitingen. De gemeente was daar wel toe gehouden, omdat zij reden had om te twijfelen aan het doorgaan van stadsverwarming. De besprekingen met Eneco Energie N.V. waren reeds in de zomer van 2000 vastgelopen. Door de Stichting niet te wijzen op het alleszins aannemelijke risico dat de stadsverwarming in het geheel geen doorgang zou vinden handelde de Gemeente in het licht van haar contractuele relatie met de Stichting onrechtmatig.
3.3 Door de Stichting uit te sluiten van onderhandelingen met Eneco Energie N.V. en haar te binden aan de uitkomst van de door Staalblauw onder leiding van de Gemeente gevoerde onderhandelingen en de door de Stichting tijdens die onderhandelingen in het geheel niet te consulteren, heeft de Gemeente jegens de Stichting een bijzondere zorgplicht op zich genomen, namelijk om de belangen van de Stichting naar behoren te behartigen. De Gemeente is in de nakoming van deze verplichting tekort geschoten.
3.4 De Stichting heeft als gevolg van het besluit van de Gemeente af te zien van stadsverwarming, onder handhaving van de energieprestatienorm van 1.0, schade geleden.
Dit besluit heeft tot de volgende meerkosten geleid:
- Kosten architectenbureau voor aanpassen tekeningen fl. 13.863,50
- Kosten architectenbureau aanpassing EP berekening fl. 267,75
- Kosten aanpassen constructietekeningen fl. 2.618,--
- Kosten advies op installatieniveau fl. 5.033,70
- Kosten bouwtijdverlenging wegens uitgestelde start bouw fl. 29.750,--
- Aanpassing aanneemsom fl. 103.161,10
- Kosten cv-ketels met gasleiding fl. 430.661,--
- Bouwkundige aanpassingen fl. 23.250,14
- Kosten warmteterugwininstallatie fl. 632.325,54
- Kosten projectleider en hoofd T.D. fl. 11.900,--
- Renteverlies grondaankoop fl. 27.128,58
- Kosten projectleider Stevens & Van Dijck fl. 5.950,--
Totaal fl.1.285.909,31
Hierop dient in mindering te worden gebracht het verschil tussen de aansluitkosten van stadsverwarming en de kosten van individuele gasaansluiting, zijnde fl. 626,416,-. De te vergoeden schade bedraagt aldus per saldo fl. 659.493,31, zijnde € 299.265,02.
3.5 Door de Stichting zijn buitengerechtelijke kosten gemaakt in verband met de behandeling van het geschil door de commissie. Deze kosten bedragen in totaal € 36.188,29.
3.6 De Gemeente is wettelijke rente verschuldigd over het schadebedrag vanaf 3 september 2003, zijnde de dag dat aan de Gemeente is meegedeeld dat sprake is van een geschil waarvoor de commissie ingesteld dient te worden, subsidiair vanaf de dag van de uitspraak van de commissie, zijnde 20 mei 2004, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding.
De Gemeente is wettelijke rente verschuldigd over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag van de uitspraak van de commissie, subsidiair de dag der dagvaarding.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding.
De Gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 De Stichting heeft onvoorwaardelijk ingestemd met het door de commissie gegeven advies. Hiermee heeft de Stichting haar recht verwerkt om thans meer te eisen dan waarop zij op grond van het rapport van de commissie aanspraak maakte. Verderstrekkende aanspraken heeft zij prijsgegeven.
4.2 Uit de verlening van de onderhavige bouwvergunning kan de Stichting geen enkele aanspraak op de Gemeente afleiden. De Stichting heeft geanticipeerd op de ten tijde van de voorbereiding en indiening van de aanvraag voor de bouwvergunning kennelijk bij de Stichting bestaande gedachte dat er in de Gemeente wel stadsverwarming zou komen. Anticiperen geschiedt in het algemeen op eigen risico.
4.3 De samenwerkingsovereenkomst is van latere datum dan de aanvraag van de bouwvergunning. De kosten van de aanvraag en de tekening waren dus reeds gemaakt. Er ontbreekt derhalve causaal verband tussen de gevorderde schade en de samenwerkingsovereenkomst, zodat de vordering niet gegrond kan zijn op deze overeenkomst.
4.4 De Gemeente was op grond van de overeenkomst niet gehouden om tegen elke prijs tot de aanleg van stadsverwarming over te gaan.
De samenwerkingsovereenkomst ziet niet op stadsverwarming doch op uitgifte van gronden voor woningbouw. Artikel 10 van de overeenkomst bevat hooguit een inspanningsverplichting die nog slechts bijzaak bij de eigenlijke overeenkomst is. De Gemeente heeft de Stichting niet opgelegd om de woningen te bouwen met voorzieningen voor stadsverwarming. Het was voor de Stichting, gezien artikel 10 lid 2 duidelijk dat de Gemeente niet zelf over de eventuele aanleg van stadsverwarming kon beslissing, maar dat de besluitvorming ter zake mede afhing van Energie Delfland N.V. De Stichting heeft dus nimmer op artikel 10 lid 2 mogen vertrouwen en heeft er dus nimmer van mogen uitgaan dat er daadwerkelijk stadsverwarming zou komen.
4.5 De Gemeente heeft niet onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld door haar beleid te wijzigen van stadsverwarming naar individuele gasaansluitingen.
Het raadsbesluit van 25 maart 1999 bevat geen onvoorwaardelijke keuze voor stadsverwarming, zodat de Stichting nooit op het beleid heeft mogen vertrouwen.
Uitgangspunt is bovendien dat de Gemeente bevoegd is haar beleid te wijzigen en dat het haar vrij staat om haar bestuurshandelen af te stemmen op veranderde omstandigheden en/of gewijzigde inzichten. Er dient te worden getoetst of de Gemeente bij afwegen van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het vaststellen van nieuw beleid kon komen, welke toetsing met de nodige terughoudendheid moet geschieden. In de overeenkomst is omtrent de realisatie van stadsverwarming geen bijzondere zorgplicht voor de Gemeente opgenomen. De Gemeente is uiteindelijk niet tot stadsverwarming gekomen, aangezien zij constateerde dat de kosten hiervan niet meer acceptabel waren.
4.6 De hoogte van de gevorderde schade wordt betwist. Een deskundige zal dienen te bezien of de gemaakte kosten noodzakelijk waren in het licht van de energieprestatienormen en of er niet aanzienlijk eenvoudiger alternatieven voorhanden zouden zijn geweest.
5 De beoordeling
5.1 Het door de Gemeente primair gedane beroep op rechtsverwerking wordt verworpen. Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. De Gemeente heeft gesteld dat de Stichting onvoorwaardelijk heeft ingestemd met het door de commissie gegeven advies. Deze stelling onderbouwt zij door te wijzen op een brief van de Stichting d.d. 10 juni 2005 (door de Stichting overgelegd als productie 14). In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Ik ben van mening dat de gemeente ter zake van dit dossier meer verwijten kunnen worden gemaakt dan 3B-WONEN en had om die reden op een hoger toe te wijzen deel van de schade gehoopt. Niettemin ben ik in algemene zin tevreden over het werk en het eindadvies van de commissie.
In de begeleidende brief dringt de commissie erop aan dat het in het kader van de samenwerking de voorkeur heeft de onderlinge verhoudingen te normaliseren. Bij dat advies sluit ik mij volgaarne aan. Mede in dat kader hoop ik dat ook de gemeente bereid zal zijn het advies op te volgen zodat beide partijen hun energie binnenkort weer, meer nog dan nu reeds het geval is, kunnen richten op het tot stand brengen van de grote nieuwbouwopgave in de gemeente.”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze brief niet blijkt van een onvoorwaardelijke instemming door de Stichting met het door de commissie gegeven advies. Deze brief kan bij de Gemeente niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat de Stichting haar aanspraak op het gehele door haar gevorderde schadebedrag niet (meer) geldend zou maken, indien de Gemeente het advies van de commissie niet zou opvolgen. Overige omstandigheden waardoor dit gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt zijn gesteld noch gebleken.
5.2 Voor zover de Stichting bedoeld heeft om aan haar vordering ten grondslag te leggen dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst rustende verplichtingen, kan deze grondslag niet tot toewijzing van de vordering leiden. Uit artikel 10 van de samenwerkingsovereenkomst kan geen verplichting voor de Gemeente worden afgeleid om stadsverwarming te realiseren. In het tweede lid van dit artikel wordt slechts gesproken over een voornemen van de Gemeente. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt voorts dat de ontwikkeling en realisatie van de bouwclaim door de Stichting voor eigen rekening en risico ter hand zal worden genomen. Wellicht rustte er op basis van de samenwerkingsovereenkomst wel een inspanningsverplichting op de Gemeente. De Gemeente heeft echter gemotiveerd aangegeven dat zij aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan. De Stichting heeft dit niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.3 Vervolgens ligt de vraag voor of er sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Gemeente.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen af te zien van de aanleg van stadsverwarming voor wat betreft de eerste bouwstroom woningen in het gebied Meerpolder. De Gemeente nam dit besluit in het kader van haar publiekrechtelijke taak en niet als contractspartij van de Stichting in de samenwerkingsovereenkomst. De Gemeente had weliswaar rekening te houden met de belangen van de Stichting, doch ook met de belangen van overige ontwikkelaars in het gebied. Het ging niet alleen om de 94 woningen die door de Stichting gebouwd zouden worden, maar om in totaal 554 woningen. De Gemeente heeft terecht naar voren gebracht dat zij een eigen verantwoordelijkheid had om de aansluitkosten te beperken, welke verantwoordelijkheid zij aan haar beleid ten grondslag heeft mogen leggen.
5.4 De rechtbank is voorts van oordeel dat het besluit ook jegens de Stichting rechtmatig is genomen.
Uit de samenwerkingsovereenkomst kan niet worden afgeleid dat de Gemeente de Stichting heeft opgelegd om de woningen te bouwen met voorzieningen voor stadsverwarming, zoals de Stichting heeft gesteld. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat de bouwvergunning is gegeven op basis van stadsverwarming, nu de Gemeente onbetwist heeft gesteld dat de bouwvergunning ook zou zijn verleend indien de aanvraag gebaseerd zou zijn geweest op individuele gasaansluitingen. Overige feiten en/of omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid zijn gesteld noch gebleken.
Dat er eventueel druk op de Stichting is gelegd om de bouwvergunning snel aan te vragen, zoals de Stichting heeft gesteld, doch de Gemeente heeft betwist, acht de rechtbank in dit kader niet relevant. Ook indien deze stelling juist zou zijn, valt niet in te zien waarom de Gemeente hierdoor de indruk zou hebben gewekt dat de realisatie van stadsverwarming een voldongen feit was, zoals de Stichting heeft gesteld.
Vast staat wel dat het beleid van de Gemeente erop gericht was te komen tot stadsverwarming. De raad van de Gemeente had hiertoe op 25 maart 1999 het besluit genomen (hiervoor vermeld onder 2.2) en dit voornemen is ook opgenomen in het tweede lid van artikel 10 van de samenwerkingsovereenkomst. De Stichting heeft er echter niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat de stadsverwarming ook daadwerkelijk gerealiseerd zou worden. Het moet voor de Stichting duidelijk zijn geweest dat dit afhankelijk was van een aantal factoren, welke niet alle binnen de beslissingsmacht van de Gemeente vielen. Dit blijkt uit voormeld raadsbesluit en dit blijkt ook uit de samenwerkingsovereenkomst, waar in het derde lid en vierde lid van artikel 10 gesproken wordt over onderhandeling met Delfland. Alleen al het feit dat er sprake is van onderhandeling brengt met zich dat deze onderhandeling zou kunnen mislukken, waardoor de stadsverwarming mogelijk niet gerealiseerd zou worden. De Stichting had er derhalve bij het voorbereiden van de bouwplannen rekening mee kunnen en moeten houden dat er een kans aanwezig was dat de stadsverwarming uiteindelijk niet door zou gaan, althans het feit dat zij dit niet heeft gedaan dient voor haar risico te komen.
Op de Gemeente rustte in beginsel geen plicht om de Stichting daar ook uit zichzelf nog eens expliciet op te wijzen. Dit zou anders liggen, indien de Gemeente in de zomer van 2000 al gegronde redenen had om te twijfelen aan het doorgaan van stadsverwarming. Het enkele feit dat de onderhandelingen in de zomer van 2000 stagneerden en de Gemeente daarbij een adviesbureau inschakelde, acht de rechtbank daartoe echter onvoldoende. Gesteld noch gebleken is wat de stagnatie precies inhield en waardoor dit werd veroorzaakt. Niet iedere stagnatie in onderhandelingen hoeft automatisch te betekenen dat er gegronde redenen zijn aan te nemen dat deze zullen mislukken, zeker indien er externe hulp bijgehaald wordt om de onderhandelingen vlot te trekken. Overige feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de Gemeente in de zomer van 2000 gegronde redenen had om te twijfelen aan het doorgaan van stadsverwarming zijn gesteld noch gebleken.
5.5 Ook de Stichting lijkt zich uiteindelijk zelf op het standpunt te stellen dat de Gemeente de bevoegdheid had haar beleid met betrekking tot de aanleg van stadsverwarming te wijzigen. Zij betoogt echter dat de Gemeente dan wel gehouden is om de Stichting, al dan niet als contractspartij in de samenwerkingsovereenkomst, schadeloos te stellen voor de schade die door deze beleidswijziging, of de wijze waarop deze wordt uitgevoerd, veroorzaakt wordt (conclusie van repliek punt 28).
De vraag die derhalve nog beantwoord dient te worden, is of de Gemeente enig tot onrechtmatigheid leidend beginsel heeft geschonden door de schade die de Stichting heeft geleden als gevolg van het besluit af te zien van de realisatie van stadsverwarming niet te vergoeden. Het debat van partijen is hier nog niet op gericht geweest, zodat de rechtbank partijen hiertoe alsnog in de gelegenheid zal stellen.
De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. De schade die de Stichting stelt te hebben geleden, ziet niet op kosten die zij heeft gemaakt doordat zij heeft geanticipeerd op de realisatie van stadsverwarming, doch op kosten die zij als gevolg van het besluit zelf heeft moeten maken. Een relatief gering deel ziet op het aanpassen van de bouwtekeningen en kosten in verband met de verlenging van de bouwtijd (ruim fl. 200.000,-). Het grootste deel van de door de Stichting gevorderde schade (meer dan fl. 1.000.000,-) ziet op de kosten die gemoeid zijn met het plaatsen van extra cv-ketels en warmteterugwininstallaties. Zonder nadere uitleg valt niet in te zien waarom deze kosten het gevolg zijn van het feit dat de Stichting ten onrechte is uitgegaan van de realisatie van stadsverwarming. Deze kosten lijken eerder het gevolg te zijn van het feit dat aansluiting op een traditioneel gasnet kennelijk gepaard gaat met aanzienlijk meer kosten dan aansluiting op stadsverwarming. Indien dit inderdaad het geval is, komt een ieder die een woning laat bouwen met gasaansluiting voor deze kosten te staan. De Stichting zou in dat geval deze kosten ook gemaakt hebben indien vanaf het begin duidelijk zou zijn geweest dat de woningen aangesloten zouden worden op het traditionele gasnet. Op voorhand is niet duidelijk waarom het niet vergoeden van deze kosten van de Stichting gekwalificeerd dient te worden als onrechtmatig handelen van de Gemeente. De Stichting wordt verzocht in het bijzonder op dit aspect in te gaan. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor een conclusie aan de zijde van de Stichting. De Gemeente zal vervolgens op deze conclusie mogen reageren.
5.6 De rechtbank houdt iedere overige beslissing aan in afwachting van de nadere conclusiewisseling.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 15 augustus 2007 voor het nemen van een conclusie door de Stichting als hiervoor bedoeld onder 5.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204