ECLI:NL:RBROT:2007:BB3487
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot doorhaling op verzoek van één partij in civiele procedure
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2007 uitspraak gedaan in de zaak tussen [opposant] en de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een vordering van [opposant] die zich verzet tegen een dwangbevel van de gemeente, dat op 16 juli 2006 was uitgevaardigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de verzetdagvaarding en de conclusie van antwoord van de gemeente. De gemeente heeft de vordering van [opposant] gemotiveerd betwist en verzocht om afwijzing van de vordering, met veroordeling van [opposant] in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een zaak op verzoek van partijen kan worden doorgehaald, maar dat doorhaling op eenzijdig verzoek niet mogelijk is. De rechtbank heeft het standpunt van [opposant] geïnterpreteerd als een intrekking van zijn vordering tegen de gemeente. Hierdoor heeft de rechtbank de vordering van [opposant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op € 248,00 aan vast recht en € 452,00 aan salaris voor de procureur.
De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente Rotterdam het vonnis kan uitvoeren, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep. Dit vonnis benadrukt het belang van de procesregels omtrent doorhaling en de rol van partijen in civiele procedures.