ECLI:NL:RBROT:2007:BB3488
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis over verkrijgende en extinctieve verjaring van perceel tussen poorten B en C
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Schiedam en [gedaagde] over de eigendom van een perceel grond tussen de poorten B en C. De gemeente stelde dat [gedaagde] geen bezit had van dit perceel, terwijl [gedaagde] betoogde dat hij het perceel sinds de verkrijging van zijn woning aan de Dam [nummer] als zijn tuin beschouwde en het ook als zodanig heeft onderhouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] het perceel in bezit heeft en dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de verjaring niet was voltooid.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [gedaagde] zich niet te goeder trouw heeft gedragen, omdat hij onvoldoende feiten heeft aangevoerd die zijn goede trouw zouden kunnen onderbouwen. De gemeente heeft de stelling van [gedaagde] dat hij het perceel sinds 1982 in bezit heeft, niet voldoende weersproken. De rechtbank concludeert dat de vordering van de gemeente tot revindicatie van het perceel is verjaard en dat [gedaagde] door middel van extinctieve verjaring rechthebbende is geworden.
De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De vordering van de gemeente om te verklaren dat zij eigenaar is van het perceel werd afgewezen, terwijl de vordering in reconventie van [gedaagde] werd toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat hij het perceel heeft verkregen door verjaring. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.