4.6 Voor het geval het beroep van [X] op artikel 3:34 BW te zijner tijd niet wordt aanvaard, overweegt de rechtbank met betrekking tot het subsidiaire beroep op bedrog dan wel misbruik van omstandigheden het volgende.
[X] heeft dit beroep gegrond op de volgende feiten en omstandigheden. Zij is een alleenstaande vrouw op leeftijd (geboren 21 november 1931). Zij heeft geen ervaring op het gebied van het beheer dan wel de verkoop van registergoederen. In de periode 1998 tot 2004 heeft zij slechts eenmaal een registergoed verkocht en wel aan [Y] B.V.
Zij is door [Y] c.s. overvallen. [Y] stond telkens zonder vooraankondiging op de stoep. Telkens zijn door [Y] ter plekke handgeschreven overeenkomsten opgesteld, welke [X] diende te ondertekenen. [Y] noemde de koopprijzen en gaf telkens aan dat deze, gelet op ligging, de stand van onderhoud en de huuropbrengsten (zeer) redelijk waren. Hij gaf hiermee een onjuiste voorstelling van zaken, aangezien de door hem genoemde koopprijzen te laag waren, hetgeen blijkt uit de taxatierapporten van ABC Makelaardij. Er werd [X] geen, dan wel onvoldoende gelegenheid gegeven voorstellen te beoordelen, te waarderen en – zo nodig – met een of meer derden te bespreken. [Y] is deskundige op het terrein van (de waardering van) vastgoed. Gezien de ongelijke positie voor wat betreft deskundigheid rustte op [Y] de eis van extra zorgvuldigheid.
[Y] c.s. heeft deze feiten en omstandigheden betwist, daartoe het volgende stellende. [X] heeft ruime ervaring met belegging in registergoederen. Zij beheert een zeer aanzienlijke onroerend goed portefeuille, welke zij in de loop der jaren heeft verworven. Zij is bepaald niet te kenschetsen als een ondeskundige particuliere die geen zicht zou hebben op de waarde van haar bezittingen. [X] heeft zelf [Y] benaderd ter zake de door haar voorgenomen verkoop van het registergoed [straatnaam] 236 te [gemeente]. Tijdens het gesprek over de verkoop van dit pand heeft zij zelf aangegeven dat zij het registergoed aan de [straatnaam] 32 te [gemeente] wilde verkopen. [Y] c.s. heeft reële prijzen voor de registergoederen geboden en betaald.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of er sprake is van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden dient beoordeeld te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang bezien. Partijen twisten over een groot deel van deze omstandigheden. Alvorens tot bewijsopdrachten over te gaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen ter comparitie hun stellingen op dit punt nader te onderbouwen en een concreet bewijsaanbod te doen. De volgende punten zullen daarbij in het bijzonder aan de orde worden gesteld:
- de mate van deskundigheid van [X]; in dit kader acht de rechtbank de omvang en het verloop van de onroerend goed portefeuille van [X] in de periode 1998 tot en met 2004 van belang en voorts de vraag in hoeverre zij deze portefeuille zelf beheerde; [X] wordt verzocht op voorhand bescheiden toe te zenden waaruit een en ander kan worden afgeleid;
- de aanleiding voor de gesprekken waarin de ten processe bedoelde registergoederen zijn verkocht en het verloop van de gesprekken;
- de eerdere transactie(s) tussen partijen; [Y] c.s. worden verzocht op voorhand bescheiden over te leggen waaruit deze transactie(s) blijken;
- de wijze waarop de koopprijs tot stand is gekomen;
- de vraag in hoeverre de koopprijs reëel is.
Ten aanzien van dit laatste punt acht de rechtbank te zijner tijd eveneens een deskundigenbericht noodzakelijk, welk bericht grotendeels zal samenvallen met het hiervoor onder 4.5 vermelde bericht. Partijen zullen ter comparitie in de gelegenheid worden gesteld zich ook hieromtrent uit te laten.