ECLI:NL:RBROT:2007:BB7419
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. de Loor-Alwin
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot het stellen van proceskostenzekerheid in civiele procedure
In deze zaak, die voortvloeit uit een tussenvonnis van 20 juni 2007, heeft de rechtbank Rotterdam zich gebogen over een incidentele vordering tot het stellen van proceskostenzekerheid, ook wel bekend als cautio iudicatum solvi. De vraag die centraal staat is of deze vordering moet worden afgewezen op basis van artikel 224 lid 2 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel stelt dat er geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn. In dit geval is de eiseres, Bacardi & Company, houder van Benelux-merkrechten die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende verhaalsmogelijkheden zijn voor de proceskostenveroordeling, zoals bedoeld in de genoemde bepaling. De rechtbank oordeelt dat Mevi, de gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het proceskostenzekerheidsincident, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen geïnteresseerden zullen zijn die de merkrechten van Bacardi & Company zouden willen overnemen. Dit is van belang voor de vraag of Mevi in staat zal zijn om verhaal te nemen op de merkrechten in het geval Bacardi & Company in de proceskosten wordt veroordeeld.
De rechtbank wijst de incidentele vordering van Mevi af en reserveert de uitspraak over de proceskosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol van 31 oktober 2007 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is een belangrijke stap in de civiele procedure tussen de betrokken partijen.