ECLI:NL:RBROT:2007:BB7869

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750028-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Essen
  • M. de Gruijl-van Benthem
  • A. Mantel-Duetz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugshandelzaak met grote partij cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte op 14 november 2007 veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, ongeveer 180 kilogram, vanuit Colombia naar Nederland, verstopt in een container met bananen. Tijdens de terechtzitting op 31 oktober 2007 werd de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen zoals ten laste gelegd, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen tegen de verdachte.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen in de strafmaat. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk feit, wat de rechtbank in zijn nadeel heeft laten meewegen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de invoer van een dergelijke grote partij cocaïne een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid en leiden tot andere maatschappelijke problemen. De jongste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750028-07
Datum uitspraak: 14 november 2007
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
verblijvende op het adres [adres] te [woonplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
raadsman W.F. van der Griend, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2007.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2007.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A4 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Rip heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Behalve de verklaringen van [medeverdachte 1] is onvoldoende steunbewijs aanwezig waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde blijkt. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier komt naar voren dat verdachte, nadat hij had vernomen dat medeverdachte 2 geld had geleend aan medeverdachte 1, contact heeft gezocht met medeverdachte 1, diens vriendin [naam vriendin] en medeverdachte 3. Voorts bevinden zich een fax en een email van verdachte in het dossier. De fax van verdachte was gericht aan mevrouw [naam vriendin], waarin wordt verzocht om de contactgegevens van medeverdachte 3. De email was gericht aan medeverdachte 1 of hij contact opneemt en waarin wordt gevraagd of medeverdachte 3 al klaar is. Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, kan echter niet de conclusie worden getrokken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereidingshandelingen zoals tenlastegelegd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 22 december 2006 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne (met een bruto gewicht van ongeveer 180 kilogram),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
hebbende verdachte en een of meer van verdachtes mededaders, die cocaïne
(in een container gevuld met bananen) vanuit Colombia naar Nederland
getransporteerd of laten transporteren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen een uitzonderlijke hoeveelheid cocaïne te weten ongeveer 180 kilogram vanuit Colombia in Nederland ingevoerd door deze cocaïne te verstoppen in een container met bananen.
De invoer van een dergelijke partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot allerlei vormen van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Reeds de omvang van de partij duidt op grootschalig financieel gewin als drijfveer met totale veronachtzaming van de maatschappelijke gevolgen.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d.16 februari 2007 reeds eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit, zal de rechtbank een lagere straf dan door de officier van justitie geëist opleggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) jaren en 6 (ZES) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Essen, voorzitter,
en mrs. De Gruijl- van Benthem en Mantel-Duetz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Tesselhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2007.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.