h. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de woning uiteindelijk voor een bedrag van € 560.000,00 kosten koper verkocht aan Estate en [betrokkene] Projectontwikkeling B.V.
i. [eiser] heeft op 21 december 2006 conservatoir beslag op de woning doen leggen.
j. Op vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank bij vonnis in kort geding van 13 februari 2007 [eiser] veroordeeld om het gelegde beslag op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom.
h. Op 16 februari 2007 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning geleverd aan Estate en [betrokkene] Projectontwikkeling B.V.
3.2 [eiser] grondt zijn vordering, na wijziging van de grondslag van eis, op de stelling dat de onderhandelingen tussen hem en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zover gevorderd waren dat het hen niet vrijstond om die eenzijdig af te breken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden in de visie van [eiser] met hem moeten dooronderhandelen en hem in de gelegenheid moeten stellen om de woning aan te kopen voor de prijs waarvoor de woning aan Estate en [betrokkene] Projectontwikkeling B.V. is verkocht. [eiser] stelt als gevolg van de jegens hem onoorbare handelwijze van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een schade te hebben geleden van € 250.000,00.
3.3 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onder meer het volgende aangevoerd. Eind oktober 2005 zijn zij benaderd door de [betrokkene] van Estate en Roos Projectontwikkeling B.V. met de vraag of zij bereid zouden zijn hun huis aan zijn bedrijf te verkopen. [betrokkene] gaf aan dat de grond nodig was voor de eventuele ontwikkeling van een kantorencomplex op die locatie en naastgelegen locaties. In 2005 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een drietal gesprekken met [betrokkene] gevoerd. In 2006 werden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] benaderd door hun nieuwe buurman, [eiser]. [eiser] bleek geïnteresseerd in aankoop van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Volgens zijn mededelingen had hij het voornemen om zijn perceel en het perceel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen te voegen en daarop één grote woning ten behoeve van zichzelf en zijn echtgenote te laten bouwen. Nadat [eiser] in 2006 een bod van € 450.000,00 op de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had gedaan, had [gedaagde sub 1] weer contact met [betrokkene]. Deze gaf aan dat zijn bedrijf zonder meer € 550.000,00 voor de woning zou willen bieden. Op 16 november 2006 nam [eiser] telefonisch contact op met [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] informeerde [eiser] over het bod van € 550.000,00. [eiser] gaf aan ook bereid te zijn dat bedrag voor de woning te betalen. [gedaagde sub 1] deelde [eiser] mede dat hij en [gedaagde sub 2] een adviseur in de arm gingen nemen. Na overleg met die adviseur hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] besloten dat het hun voorkeur had om de woning te verkopen aan Estate en [betrokkene] Projectontwikkeling B.V. Vervolgens hebben zij de woning voor een bedrag van € 560.000,00 kosten koper aangeboden aan Estate en [betrokkene] Projectontwikkeling B.V., welk bedrijf dat bod heeft geaccepteerd.
3.4 Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.
3.5 De hiervoor genoemde maatstaf betreft een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf; met andere woorden: in rechte zal niet snel worden geoordeeld dat er sprake is van een tot een schadevergoedingsplicht aanleiding gevend onaanvaardbaar afbreken van onderhandelingen.
3.6 De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, mits bewezen, de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat er in dit geval sprake is van een tot een schadevergoedingsplicht aanleiding gevend onaanvaardbaar afbreken van onderhandelingen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Het stond [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vrij de woning voor een door hen bepaalde vraagprijs te koop aan te bieden aan Estate en Roos Projectontwikkeling B.V., de partij van hun voorkeur, ook al wisten zij dat (ook) [eiser], die hen diverse malen had benaderd, de woning heel graag wilde verwerven en mogelijk bereid zou zijn daarvoor dezelfde of eventueel een nog hogere prijs te betalen.
3.7 De stelling van [eiser] dat aan hem een voorkeursrecht van koop van de woning is verleend, is onvoldoende onderbouwd. Een dergelijk voorkeursrecht kan niet worden gebaseerd op de inhoud van het briefje van 15 augustus 2006 (zie onder 3.1 sub b hiervoor). [eiser] is een ervaren vastgoed ondernemer. Hij mocht er niet op vertrouwen dat de particulieren [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] hem in een informeel gesprek toezeggingen hadden gedaan die de strekking hadden aan hem, zonder enige tegenprestatie zijnerzijds, een in rechte afdwingbaar voorkeursrecht van koop te verlenen. Uit de tekst van het door [eiser] opgestelde briefje van 15 augustus 2006 volgt bovendien dat het recht "om als eerste de woning te mogen aankopen" in zijn visie was verleend aan Roos Projecten B.V. en derhalve niet aan hem. Van abusievelijk gebruikt verkeerd briefpapier is geen sprake. [eiser] heeft de woorden "[naam eiser] PROJECTEN B.V." immers ter plaatse van de ondertekening van het briefje vermeld, en wel op zodanige wijze dat daaruit kan worden afgeleid dat "[voornaam eiser]" ondertekent namens "[naam eiser] PROJECTEN B.V.".
3.8 Nu de stellingen van [eiser] de door hem ingestelde vorderingen niet kunnen dragen, dienen die vorderingen te worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.